In dit deel van de blogreeks ‘Kernuitspraken ondernemingsrecht’ worden de belangrijkste uitspraken behandeld die raken aan het onderwerp de algemene vergadering als orgaan van de vennootschap en de zorgvuldigheidsplicht die de vennootschap heeft tegenover haar (minderheids)aandeelhouders. De Hoge Raad heeft zich in een reeks van arresten zich uitgelaten over de bevoegdheid van de algemene vergadering. Mag de algemene vergadering van aandeelhouders bijvoorbeeld de wettelijke en/of statutaire bevoegdheden van het bestuur doorkruisen (Forumbank)? Ook wordt ingegaan op de vraag of een besluit (van de aandeelhouders) dat niet kan worden vernietigd toch onrechtmatig kan zijn (Nimox). Daarnaast wordt stilgestaan bij de verhoudingen van en tussen, onder andere, (meerderheids- en mindersheids)aandeelhouders (Zwagerman, The Mill Resort, DSM). Tenslotte wordt stilgestaan bij de informatie- en agenderingsrechten van (individuele) aandeelhouders (ASMI, Boskalis / Fugro).
De algemene vergadering
De algemene vergadering (de AV) van een naamloze- of besloten vennootschap bestaat uit alle aandeelhouders van die vennootschap. Aan de AV behoort, binnen de door de wet en de statuten gestelde grenzen, alle bevoegdheden, die niet aan het bestuur of aan anderen is toegekend. De AV is daarmee een van de belangrijkste organen binnen een vennootschap. De AV kent verschillende verschijningsvormen: zij kan uit slechts één aandeelhouder bestaan of een hele grote diverse groep aandeelhouders. Normaliter oefenen de aandeelhouders hun zeggenschap uit door middel van besluitvorming tijdens een vergadering.
Forumbank
Forumbank
(HR 21 januari 1955, ECLI:NL:HR:1955:AG2033, NJ 1959/43)
Feiten
De vennootschap Forum-Bank N.V. heeft een viertal aandeelhouders. Twee van deze aandeelhouders laten een AV bijeenroepen tot behandeling van hun voorstel om de vennootschap een flink deel van de door deze aandeelhouders gehouden aandelen te laten inkopen. De voor deze aandelen te betalen prijs zou worden aangewend om het bedrag wat zij uit hoofde van een voorschotrekening nog schuldig waren aan Forum-Bank N.V. aan te zuiveren. Tijdens deze vergadering is een uitvoerige discussie ontstaan. Uit de notulen van deze vergadering blijkt dat zowel de raad van bestuur van Forum-Bank N.V. als de voltallige aanwezige raad van commissarissen zich met klem tegen de aanvaarding van het voorstel hebben verzet, omdat zij dit in strijd achten, zowel met de belangen van Forum-Bank N.V. als met de belangen van de aandeelhouders, van wie het aanbod niet is uitgegaan. De raad van bestuur en de raad van commissarissen hebben tijdens deze vergadering bovendien aangegeven dat het (nemen van een) besluit omtrent het inkopen van eigen aandelen volgens de wet tot de bevoegdheid van de raad van bestuur behoort. Aan een besluit van de AV hieromtrent zou volgens het bestuur en de commissarissen dan ook geen rechtsgeldigheid kunnen worden toegekend. Ondanks dit hevige verzet werd het voorstel aangenomen. Naar aanleiding hiervan stappen twee andere aandeelhouders naar de rechter en vorderen zij dat het besluit om over te gaan tot het inkopen van eigen aandelen nietig wordt verklaard.
Oordeel Hoge Raad
Het antwoord op de vraag of de AV van Forum-Bank N.V. bevoegd is het bestreden besluit te nemen, moet in de eerste plaats worden gezocht in de wet en de statuten. Op basis van artikel 43 Wetboek van Koophandel (oud)[1] komt aan de AV, binnen de grenzen die door de wet en de akte van oprichting (meer in het bijzonder de daarin opgenomen statuten) worden gesteld, alle bevoegdheid toe die niet aan het bestuur of aan anderen is toegekend. Op grond van artikel 47 van het Wetboek van Koophandel (oud) komt aan het bestuur van de vennootschap de bevoegdheid toe tot het besturen van de vennootschap en het beheer van het vennootschappelijk vermogen.
De Hoge Raad overweegt dat ondanks dat de AV kan worden gezien als het “hoogste orgaan” van een vennootschap en aan de AV alle bevoegdheden toekomen die niet aan andere organen van de vennootschap zijn toegekend, de AV de bij wet en statuten getrokken grenzen haar bevoegdheid niet mag overschrijden. Het besluit van de AV tot inkoop van aandelen was nietig omdat het bestuur, en niet de AV, bevoegd was om te besluiten tot inkoop.
Conclusie
De AV heeft alle bevoegdheden die niet aan andere organen van de vennootschap zijn toegekend, waarbij de AV de grenzen die worden gesteld aan die bevoegdheid in de wet en de statuten niet mag overschrijden. Het besluit tot inkoop behoort tot de bevoegdheid van het bestuur en niet tot de bevoegdheid van de algemene vergadering.
[1] Gaandeweg zijn steeds meer onderdelen van het Wetboek van Koophandel in het Burgerlijk Wetboek verwerkt.
Nimox
Nimox
(HR 8 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0401, NJ 1992/174)
Feiten
Nimox N.V. houdt alle aandelen in het kapitaal van Auditrade B.V. De raad van commissarissen van Auditrade B.V. wordt (ook) gevormd door Nimox N.V.[1] In de AV besluit Nimox N.V., op voorstel van de raad van commissarissen (Nimox N.V.) om een bedrag van ƒ 1.124.000 aan dividend (aan haarzelf) uit te keren. Nog geen negen maanden daarna wordt Auditrade B.V. failliet verklaard. De curator stapt naar de rechter om het dividendbesluit op grond van artikel 2:11 (oud) Burgerlijk Wetboek aan te vechten. De curator wordt echter niet‑ontvankelijk verklaard vanwege een gebrek aan het vereiste redelijke belang. Het dividendbesluit wordt dus niet aangetast.
Vervolgens start de curator een procedure tegen Nimox N.V. op grond van onrechtmatige daad. De curator meent dat Nimox N.V. onrechtmatig zou hebben gehandeld tegenover de overige schuldeisers van Auditrade B.V. door het nemen van het dividendbesluit. De belangrijkste vraag die bij de Hoge Raad voorligt is of een besluit dat tevergeefs is aangevochten op grond van artikel 2:11 (oud) Burgerlijk Wetboek, toch onrechtmatig kan zijn.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat als een besluit niet door een rechtelijk vonnis wordt vernietigd op de grond van artikel 2:11 (oud) Burgerlijk Wetboek, van de geldigheid van dat besluit moet worden uitgegaan. Dit betekent volgens de Hoge Raad echter niet dat de uitvoering van het besluit tegenover derden zoals schuldeisers van de vennootschap niet onrechtmatig kan zijn, of dat het door uitoefening van het stemrecht bewerkstelligen van de totstandkoming van het besluit tegenover derden niet onrechtmatig kan zijn. Daarbij neemt de Hoge Raad in overweging dat het besluit niet slechts een intern‑vennootschappelijke rechtshandeling is geweest, maar ook een externe rechtshandeling, bestaande in de toekenning aan Nimox N.V. van een vordering (de dividenduitkering) op Auditrade B.V. Het dividendbesluit en de daaropvolgende dividenduitkering levert, als externe handeling bezien een onrechtmatige daad op. De aansprakelijkheid voor de uit deze onrechtmatige daad voortvloeiende schade ligt bij Nimox N.V.; de rechtspersoon die als aandeelhouder het dividendbesluit heeft genomen.
Conclusie
Indien een besluit van de AV niet is aangetast betekent dit niet dat uitvoering van het besluit of het door uitoefening van het stemrecht bewerkstelligen van het besluit niet toch onrechtmatig kan zijn tegenover derden.
[1] Onder het huidige recht kan een raad van commissarissen alleen gevormd worden door één of meerdere natuurlijke personen.
Zwagerman
(HR 1 maart 2002, ECL:NL:HR:2002:AD9857, NJ 2002/296)
Feiten
Zwagerman Beheer B.V. is een familiebedrijf dat is opgericht door de heer Zwagerman senior. Onder Zwagerman Beheer B.V. hangen circa elf andere vennootschappen. Al deze vennootschappen tezamen vormen de Zwagerman Groep. De Zwagerman Groep houdt zich bezig met de handel en verkoop van mobiele kranen. In 1992 worden de bedrijfsactiviteiten van de Zwagerman Groep gestaakt, waarna de heer Barnhoorn (de schoonzoon van de heer Zwagerman senior) in het kader van de afwikkeling een deel van de kranen van de Zwagerman Groep verkoopt aan Barnhoorn & Zwagerman B.V., waarvan de heer Barnhoorn en zijn echtgenote (de dochter van Zwagerman senior) de aandeelhouders zijn. In 1996 worden de bedrijfsactiviteiten van Zwagerman Beheer B.V. opnieuw gestart onder leiding van de directeuren de heer Barnhoorn en de heer Van Adrighem. Rond 1996 verkoopt het overgrote deel van de aandeelhouders in Zwagerman Beheer B.V. hun aandelen aan Barnhoorn & Zwagerman B.V. Om de koopprijs te kunnen financieren heeft Zwagerman Beheer B.V. een lening verstrekt aan Barnhoorn & Zwagerman B.V., daarnaast heeft LAP Beheer B.V. (een vennootschap van (de familie van) Van Adrighem) de koopprijs meegefinancierd.
Op enig moment heeft Zwagerman Beheer B.V. de volgende aandeelhouders met de volgende aandelenverhoudingen:
Barnhoorn & Zwagerman B.V. is nagenoeg geheel werkzaam voor Zwagerman Beheer B.V. en berekent 86% van haar kosten door aan Zwagerman Beheer B.V. Barnhoorn & Zwagerman B.V. en LAP Beheer B.V. ontvangen ten laste van de Zwagerman Beheer B.V. elk een managementvergoeding, die voor een deel is gerelateerd aan de door de Zwagerman Beheer B.V. behaalde winst. De resultaten van de vennootschap vertonen een stijgende lijn.
De zonen van Zwagerman senior (de minderheidsaandeelhouders) hebben ernstige twijfels bij het sinds 1996 gevoerde beleid bij Zwagerman Beheer B.V. Meer in het bijzonder hebben zij het idee dat er sprake is van een verstrengeling tussen de belangen van Zwagerman Beheer B.V., Barnhoorn & Zwagerman B.V. en LAP Beheer B.V. en de minderheidsaandeelhouders. Bovendien menen de zonen dat Zwagerman Beheer B.V. onvoldoende opening van zaken geeft. In 1998 verzoeken de zonen van senior de Ondernemingskamer een onderzoek te doen naar het beleid en de gang van zaken van Zwagerman in tijdvak vanaf 1 januari 1996.
Oordeel Ondernemingskamer en Hoge Raad
De Ondernemingskamer heeft in haar beschikking vooropgesteld dat een vennootschap ten opzichte van haar minderheidsaandeelhouders “een bijzondere zorgvuldigheid” in acht dient te nemen en meer in het bijzonder moet voorkomen dat verstrengeling van haar belangen met die van haar bestuur en/of haar meerderheidsaandeelhouders plaatsvindt. Ook dient de vennootschap naar behoren opening van zaken te geven. Deze zorgvuldigheidsplicht weegt volgens de Ondernemingskamer des te zwaarder in een geval waarin onder meer sprake is van familierechtelijke verhoudingen tussen diverse betrokkenen. Onder meer vanwege het voorgaande komt de Ondernemingskamer tot het oordeel dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan het beleid en de gang van zaken bij Zwagerman Beheer B.V. en gelast een enquêteonderzoek. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek komt de Ondernemingskamer tot het oordeel dat inderdaad sprake is (geweest) van wanbeleid binnen Zwagerman Beheer B.V. Tegen dit laatste oordeel stelt Zwagerman Beheer B.V. cassatie in. De hiervoor genoemde zorgvuldigheidsplicht wordt door de Hoge Raad bevestigd.
Conclusie
De vennootschap en degenen die krachtens de wet en de statuten bij de organisatie van de vennootschap betrokken zijn dienen zich ten opzichte van elkaar te gedragen zoals de redelijkheid en billijkheid vereist. Hieruit vloeit voort dat de vennootschap zorgvuldigheid moet betrachten met betrekking tot de belangen van al haar aandeelhouders, zowel minderheidsaandeelhouders als meerderheidsaandeelhouders. De uitwerking van deze zorgvuldigheidplicht zal afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval, waarbij de zorgvuldigheidsplicht zwaarder weegt in geval van (i) meerderheidsaandeelhouders tegenover minderheidsaandeelhouders en (ii) familierechtelijke verhoudingen tussen de bij de vennootschap betrokken personen.
The Mill Resort
The Mill Resort
(HR 29 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY5697, NJ 2006/639)
Feiten
Elmsford N.V. houdt meer dan 90% van de stemmen in de (algemene leden) vergadering van de – naar Arubaans recht opgerichte – coöperatieve vereniging van eigenaren van appartementsrechten, die gezamenlijk het ‘The Mill Resort & Suites vormen. De directeur van Elmsford N.V. is de heer K. Op een zeker moment wordt in de (algemene leden)vergadering van The Mill Resort & Suites het besluit genomen tot (i) goedkeuring en ratificatie van een (niet‑marktconforme) managementovereenkomst met een aan Elmsford N.V. en de heer K. gelieerde entiteit en (ii) het aangaan van een (niet‑marktconforme) leningsovereenkomst met een eveneens aan Elmsford N.V. en de heer K. gelieerde entiteit. De houders van de overige 10% van de stemmen in de (algemene leden)vergadering van The Mill Resort & Suites, stappen vervolgens naar de rechter. Zij menen dat de besluiten met betrekking tot de management- en leningsovereenkomst nietig zijn wegens strijd met de wet of statuten, dan wel dat deze besluiten vernietigbaar zijn vanwege – kort gezegd – misbruik van meerderheidsmacht door Elmsford N.V. en haar directeur de heer K.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het gelieerd zijn van Elmsford N.V. (beschikkend over een grote meerderheid van stemmen) en haar directeur de heer K. aan de entiteit waar een managementovereenkomst mee is gesloten en het door die meerderheid van stemmen instemmen met een veel grotere management fee dan in de markt gebruikelijk is, ten nadele van de andere appartementseigenaren, strijd kan opleveren met de tegenover deze laatsten in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid. De Hoge Raad voegt daaraan toe dat niet uit te sluiten is dat door het met stemmenmeerderheid tot stand gekomen besluit om geld te lenen van een aan Elmsford N.V. en de heer K. gelieerde vennootschap tegen een hogere rente dan in de markt gebruikelijk, Elmsford N.V. wordt bevoordeeld ten koste van de overige appartementseigenaren. Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat dit besluit in strijd is met de eisen van de redelijkheid en billijkheid dan wel tot stand is gekomen door misbruik van meerderheidsmacht.
Conclusie
Wanneer zich bij de besluitvorming binnen een rechtspersoon een verstrengeling of verwevenheid van tegenstrijdige belangen voordoet is, op grond van art. 2:8 Burgerlijk Wetboek, een hoge mate van zorgvuldigheid vereist. Hierbij moet het in acht nemen van openheid en het gescheiden houden van de verschillende belangen zoveel mogelijk worden nagestreefd om vernietiging van het besluit wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid of misbruik van meerderheidsmacht te voorkomen.
DSM
DSM
(HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3523, NJ 2008/105)
Feiten
Op 27 september 2006 maakt Koninklijke DSM N.V. via een persbericht bekend de invoering van een loyaliteitsdividend te overwegen om langetermijn-aandeelhouders, die hun DSM‑aandelenbezit laten registreren, een extra dividend toe te kennen. Koninklijke DSM N.V. wil op deze wijze langetermijn‑aandeelhouders belonen. Op 19 december 2006 maakt Koninklijke DSM N.V. via een persbericht vervolgens bekend dit plan tot invoering van een loyaliteitsdividend in stemming te brengen in de op 28 maart 2007 te houden AV. De agenda voor de te houden AV bevat vervolgens het voorstel tot wijziging van de statuten om het loyaliteitsdividendplan in de statuten van Koninklijke DSM N.V. op te nemen. Niet alle aandeelhouders zijn blij met het voornemen om het loyaliteitsbeleid in te voeren. Op 19 maart 2007 dienen een aantal aandeelhouders een gezamenlijk verzoekschrift in bij de Ondernemingskamer waarin zij de Ondernemingskamer verzoeken een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van DSM ten aanzien van de voorgenomen introductie van het loyaliteitsdividend en bij wijze van onmiddellijke voorziening voor de duur van het geding, onder meer, de introductie daarvan te verbieden. Daarbij doen de aandeelhouders een beroep op de schending van artikel 2:92 lid 1 Burgerlijk Wetboek inhoudende dat de naamloze vennootschap aandeelhouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden, op dezelfde wijze moet behandelen.
De Ondernemingskamer oordeelt, kort gezegd, dat artikel 2:92 lid 1 Burgerlijk Wetboek inhoudt dat in de statuten van een naamloze vennootschap bepalingen kunnen worden opgenomen die ertoe leiden dat de vennootschap verschillende soorten aandelen kent en dat per soort (aandeel) verschillende rechten aan het aandeel kunnen worden verbonden, onder meer wat betreft winstverdeling. Het bepaalde in artikel 2:92 lid 1 Burgerlijk Wetboek dient volgens de Ondernemingskamer dus zo te worden verstaan dat binnen dezelfde soort aandelen aan elk aandeel van die soort gelijke rechten zijn verbonden, ongeacht in wiens handen dat aandeel zich bevindt. Het gaat hier om een fundamentele en dwingende regel van het Nederlandse vennootschapsrecht. De in het geding zijnde statutenwijziging tot introductie van het loyaliteitsdividend vormt een inbreuk op deze regel. Immers, bij werking van de voorgestelde statutaire bepalingen is niet de soort van het aandeel dat door de aandeelhouder wordt gehouden en de aan dat aandeel in de statuten van Koninklijke DSM N.V. verbonden rechten en verplichtingen bepalend voor de vraag tot welk bedrag de houder van dat aandeel aanspraak kan maken op uitkering van dividend. De aanspraak op uitkering van dividend is – door de voorgestelde statutaire bepalingen – afhankelijk gemaakt van de vraag of de houder van het aandeel een aanvullende regeling ter zake van zijn betrekkingen met DSM heeft aanvaard, welke aanvaarding geen wijziging brengt in de aard van het door hem gehouden aandeel. De Ondernemingskamer verbiedt invoering van het loyaliteitsdividend. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft op diens beurt cassatie in het belang der wet ingesteld tegen deze beschikking van de Ondernemingskamer.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad is niet van mening dat het loyaliteitsdividend in strijd is met artikel 2:92 lid 1 Burgerlijk Wetboek. Artikel 2:92 lid 1 Burgerlijk Wetboek is volgens de Hoge Raad namelijk van regelend recht; in de statuten kan worden afgeweken van de hoofdregel dat aan alle aandelen in verhouding tot hun bedrag gelijke rechten en verplichtingen zijn verbonden. Uit de tekst en de strekking van artikel 2:92 lid 1 Burgerlijk Wetboek volgt volgens de Hoge Raad niet dat een statutaire afwijking van deze bepaling slechts mogelijk is met betrekking tot aandelen van een bepaald soort. Artikel 2:92 lid 1 Burgerlijk Wetboek, gelezen in verband met het bepaalde in 2:105 Burgerlijk Wetboek, schrijft niet dwingend voor dat aan aandelen van hetzelfde soort altijd in omvang gelijke aanspraken op dividend moeten zijn verbonden. Artikel 2:92 lid 1 Burgerlijk Wetboek verzet zich daarom niet tegen een regeling in de statuten waarbij een geregistreerde aandeelhouders onder bepaalde voorwaarden een financiële uitkering, bijvoorbeeld in de vorm van een aanvullend dividend, wordt toegekend. Hierbij geldt wel dat de regeling geen schending mag opleveren van het in artikel 2:92 lid 2 Burgerlijk Wetboek neergelegde gelijkheidsbeginsel (welk artikel(lid) wel van dwingend recht is). Uit dit artikel volgt dat aandeelhouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden door de vennootschap op dezelfde wijze dienen te worden behandeld. Overigens kan er sprake zijn van een uitzonderingsmogelijkheid in geval voor een ‘ongelijke behandeling’ een redelijke en objectieve rechtvaardiging kan worden aangewezen. In dat geval is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Conclusie
In de statuten kan statutair worden afgeweken van de bepaling dat aandeelhouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden ook op dezelfde wijze moeten worden behandeld, mits de statutaire afwijking geen schending oplevert van het in artikel 2:92 lid 2 Burgerlijk Wetboek neergelegde gelijkheidsbeginsel.
ASMI
(HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0976, NJ 2010/544)
Feiten
ASM International N.V. richt zich op de productie van apparatuur waarmee chips worden vervaardigd. De aandelen van ASM International N.V. zijn genoteerd aan de NASDAQ en aan Euronext Amsterdam. ASM International N.V. houdt 53% van de aandelen in haar in Hong Kong gevestigde dochtervennootschap ASM Pacific Technology. De aandelenverhoudingen binnen ASM International N.V. zijn op een gegeven moment als volgt: de heer A. del Prado (oprichter en tot 1 maart 2008 bestuurder), houdt indirect ruim 21% van de aandelen, Hermes houdt 15% van de aandelen, Fursa houdt 6% van de aandelen en Centaurus houdt 7,5% van de aandelen de overige aandelen worden op de voornoemde beurzen verhandeld. Verder heeft ASM International N.V. met de Stichting Continuïteit ASM International een overeenkomst gesloten getiteld “Optie Preferentie Aandelen”, op grond waarvan deze stichting het recht heeft tot het nemen van een bedrag aan preferente aandelen dat gelijk staat aan 50% van het nominale bedrag aan gewone uitstaande aandelen in ASMI. In de optieovereenkomst is bepaald dat dit optierecht voor onbepaalde tijd geldt en dat de stichting in overleg met het bestuur van ASM International N.V. bepaalt op welke tijdstippen en voor hoeveel aandelen de stichting van haar optierecht gebruik zal maken.
Binnen ASM International N.V. geschiedt de benoeming van de bestuurder en commissarissen uit een bindende voordracht van de raad van commissarissen. Deze bindende voordracht kan terzijde worden geschoven door een besluit van de AV. Een dergelijk besluit kan alleen worden aangenomen indien tijdens de AV minimaal twee derde van de uitgebrachte stemmen met zo’n besluit instemmen én tenminste 50% van het geplaatste kapitaal van ASM International N.V. op zo’n AV wordt vertegenwoordigd. Voor het ontslag van bestuurders en commissarissen geldt dezelfde gekwalificeerde meerderheid.
Op een gegeven moment treden aandeelhouders Hermes en Fursa in contact met (het bestuur) van ASM International N.V. Deze aandeelhouders zijn van mening dat het in het belang van de aandeelhouders is om de activiteiten van ASM Pacific Technology af te splitsen en de opbrengst daarvan aan de aandeelhouders uit te keren. Het bestuur (en de raad van commissarissen) delen deze mening niet. Kort daarna wordt tijdens de AV bekend gemaakt dat de zoon van de heer A. del Prado, zal worden benoemd tot bestuursvoorzitter. Deze benoeming is niet aan de AV voorgelegd en dat is tegen het zere been van Fursa. Fursa stuurt dan ook een stevige brief naar ASM International N.V. waarin, onder andere, bezwaar wordt gemaakt tegen deze benoeming én de toekomstige strategie aan de kaak wordt gesteld. Ondanks deze bezwaren wordt de zoon van de heer A. del Prado door de raad van commissarissen benoemd tot bestuursvoorzitter.
Op 14 mei 2008 oefent de Stichting Continuïteit ASM International vervolgens haar optierecht uit, waardoor zij iets minder dan 29% van het geplaatste kapitaal van ASMI verkrijgt. Als gevolg van het optierecht verwatert de zeggenschap van Hermes en Fursa. Hermes en Fursa vinden dat sprake is van wanbeleid en dienen een verzoek in bij de Ondernemingskamer dat strekt tot het bevelen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken ASM International N.V. De Ondernemingskamer meent dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid van ASM International N.V. ter zake van de verlening en uitoefening van de optie en acht een onderzoek naar dat beleid gerechtvaardigd. De Ondernemingskamer meent namelijk dat de externe aandeelhouders nauwelijks invloed hebben kunnen uitoefenen op de strategie en de corporate governance van ASM International N.V. De heer A. del Prado en de Stichting Continuïteit ASM International stellen cassatie in tegen het oordeel van de Ondernemingskamer.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de door ASM International N.V. te volgen strategie in beginsel een aangelegenheid is van het bestuur. In het verlengde daarvan is het aan het bestuur om, onder toezicht van de raad van commissarissen, te beoordelen of, en in hoeverre, het wenselijk is over die strategie in overleg te treden met de AV. Daarnaast is het bestuur niet verplicht de AV voorafgaand in zijn besluitvorming te betrekken als het gaat om bestuurshandelingen, dit is alleen anders indien dit blijkt uit
afwijkende wettelijke of statutaire regelingen. De Hoge Raad oordeelt verder dat er geen verplichting rust op het bestuur om, zonder meer, op de visie van de aandeelhouders in te gaan. Zij kan besluiten dit niet te doen. Met betrekking tot de rol van de raad van commissarissen oordeelt de Hoge Raad dat deze geen verplichting heeft om (actief) te bemiddelen bij geschillen tussen aandeelhouders en bestuurders. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat het bestuur en de raad van commissarissen gehouden zijn aan de AV, behoudens zwaarwichtige redenen, alle verlangde inlichtingen te verschaffen en verwijst daarbij naar art. 2:107 lid 2 Burgerlijk Wetboek. Volgens de Hoge Raad heeft iedere aandeelhouder in de AV zelfstandig het recht vragen te stellen – ongeacht of deze betrekking hebben op punten die op de agenda zijn vermeld – en de vennootschap dient deze te beantwoorden (tenzij een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daartegen verzet). Buiten de AV hebben de aandeelhouders geen recht op het verstrekken van door hen afzonderlijk verlangde informatie. De Hoge Raad oordeelt dat de Ondernemingskamer het bovenstaande, deels, heeft miskend in haar oordeel. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Ondernemingskamer en verwijst de zaak terug.
Conclusie
In de AV heeft iedere aandeelhouder individueel het recht om vragen te stellen en informatie te vragen ongeacht of dit onderwerp op de agenda staat vermeld. De vennootschap is gehouden deze vragen te beantwoorden dan wel deze informatie te verschaffen. Buiten de AV heeft een individuele aandeelhouder deze rechten niet. De strategie blijft in beginsel een aangelegenheid van het bestuur en het is dan ook aan het bestuur om te beoordelen in hoeverre over deze strategie in overleg wordt getreden met aandeelhouders. Op bestuur rust niet de verplichting om de AV vooraf in zijn besluitvorming te betrekken als het gaat om bestuurshandelingen noch om op de visie van aandeelhouders in te gaan.
Boskalis/Fugro
Boskalis/Fugro
(HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:652, JOR 2018/142)
Feiten
Fugro N.V. is een internationaal opererende (beursgenoteerde) vennootschap. Boskalis Holding B.V. op dat moment houder van een belang van 28% in Fugro N.V. – heeft bezwaar tegen een door Fugro N.V. in Curaçao gehanteerde beschermingsconstructie en heeft Fugro N.V. verzocht daarvan tot beëindiging over te gaan. Fugro N.V. geeft hier geen gehoor aan waarna Boskalis Fugro op grond van artikel 2:114a Burgerlijk Wetboek verzoekt de aanbeveling tot beëindiging van de beschermingsconstructie als agendapunt ter stemming op te nemen op de eerst volgende AV. Boskalis Holding B.V. en Fugro N.V. zijn het er op zich over eens dat het besluit tot intrekking van de Antilliaanse beschermingsconstructie niet tot de bevoegdheid van de AV behoort, maar daar wel besproken kan worden. Boskalis Holding B.V. en Fugro N.V. verschillen echter van mening over de vraag of Boskalis over de intrekking van de Antilliaanse beschermingsconstructie een stemming op de aandeelhoudersvergadering kan afdwingen, ook al zou deze stemming niet bindend zijn maar het karakter hebben van een aanbeveling. Fugro N.V. weigert dit te doen met als argument dat de beëindiging van een beschermingsconstructie een bestuursaangelegenheid is en daarom niet onder het bereik van het agenderingsrecht van artikel 2:114a Burgerlijk Wetboek valt.
Oordeel van de Hoge Raad
Onder andere onder verwijzing naar de hiervoor besproken ASMI-uitspraak herhaalt de Hoge Raad de dat het bepalen van de strategie van een vennootschap en de met haar verbonden onderneming in beginsel een bestuursaangelegenheid is (al dan niet onder toezicht van een raad van commissarissen). Het bestuur dient verantwoording af te leggen aan de AV en via haar wettelijke bevoegdheden kan de AV vervolgens haar opvattingen over het beleid kenbaar maken. Dat betekent volgens de Hoge Raad niet dat het bestuur verplicht is om de AV vooraf in zijn besluitvorming te betrekken als het gaat om handelingen waartoe het bestuur bevoegd is. In dat licht overweegt de Hoge Raad dat het agenderingsrecht op grond van artikel 2:114a Burgerlijk Wetboek niet zover reikt dat de daar bedoelde aandeelhouders of certificaathouders de vennootschap kunnen verplichten een bestuursaangelegenheid ter stemming te laten opnemen in de agenda van de AV. Ongeacht of die stemming rechtsgevolg heeft en hoe die stemming ook wordt aangeduid. Samengevat mag Boskalis Holding B.V. als aandeelhouder van Fugro N.V. het bestuur verzoeken een onderwerp dat een aangelegenheid is van het bestuur, als bespreekpunt agenderen op de AV. Het bestuur is echter niet verplicht om over het onderwerp een stemming te laten plaatsvinden. Dat Boskalis Holding B.V. het verzoek formuleert als een informele stemming, aanbeveling, motie of peiling maakt dit niet anders.
Conclusie
Op grond van het agenderingsrecht ex artikel 2:114a Burgerlijk Wetboek mag een aandeelhouder of certificaathouder de vennootschap verzoeken een bestuursaangelegenheid (als bespreekpunt) op te nemen in de agenda van de AV. Het agenderingsrecht reikt echter niet zover dat de daar bedoelde aandeelhouders of certificaathouders de vennootschap vervolgens kunnen verplichten een stemming daarover te laten plaatsvinden.
Meer over ondernemingsrecht
Bent u benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen op het gebied van het ondernemingsrecht? Neem gerust contact met ons op of bekijk de expertisepagina’s Corporate Litigation & Corporate / M&A.