
In dit deel van de blogreeks ‘Kernuitspraken ondernemingsrecht’ bespreken we de belangrijkste uitspraken die raken aan het onderwerp de raad van bestuur als orgaan van de vennootschap. Vragen die bijvoorbeeld aan bod komen zijn: kan een vennootschap worden gehouden aan een overeenkomst die is gesloten door een bestuurder die dat gezien de interne regels helemaal niet mocht, en wat wordt er verstaan onder het vennootschappelijk belang (Bibolini)? Daarnaast wordt ingegaan op de relatie tussen het vennootschappelijk en arbeidsrechtelijk ontslag van een bestuurder (Eggenhuizen/Unidek en Bartelink/Ciris) en de verhoudingen tussen het bestuur en de algemene vergadering van aandeelhouders (ABN AMRO/VEB en Cancun).
Bibolini
Bibolini
(HR 17 december 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4503, NJ 1983/480)
Feiten
Binnen AMW N.V. was afgesproken dat het bestuur haar machines pas mocht verkopen aan een derde nadat de algemene vergadering van aandeelhouders hiervoor goedkeuring had verleend. Die afspraak was op schrift gesteld en ondertekend door alle aandeelhouders, waaronder de heer Bibolini. De heer Bibolini koopt op een bepaald moment twee motordraaibanken van AMW N.V. De koopovereenkomst wordt getekend door de bestuurder van AMW N.V.: de heer Lombardi. De heer Bibolini verhuurt deze draaibanken weer terug aan AMW N.V. Op een gegeven moment betaalt AMW N.V. de huur niet meer. Hierop stapt de heer Bibolini naar de rechter en vordert ontbinding van de huurovereenkomst, betaling van de achterstallige huur en afgifte van de machines. Het verweer van AMW N.V. is dat de heer Lombardi de motordraaibanken niet namens haar aan de heer Bibolini had mogen verkopen. Hiervoor was namelijk goedkeuring van de aandeelhouders vereist en de heer Lombardi had die toestemming niet gekregen. Daar kwam nog bij dat de heer Bibolini op de hoogte was van de heer Lombardi’s beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid.
Oordeel Hoge Raad
De vraag of AMW N.V. door de heer Lombardi is gebonden aan de koopovereenkomst wordt door de Hoge Raad bevestigend beantwoord. Een vennootschap is volgens de Hoge Raad in beginsel ook aan een overeenkomst gebonden als de andere partij weet dat de bestuurder van de vennootschap op basis van interne regels is beperkt in zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het kan wel zo zijn dat de andere partij in strijd handelt met de goede trouw als hij de vennootschap vervolgens aan die overeenkomst houdt. Of er daadwerkelijk sprake is van strijd met de goede trouw hangt af van de omstandigheden van het geval. Zo kan naast de wetenschap van de interne bevoegdheidsbeperking de betrokkenheid van de wederpartij bij de totstandkoming van de bevoegdheidsbeperking een omstandigheid zijn die mee moet worden gewogen. Alleen bekend zijn met een beperking, zoals hier het geval was, is onvoldoende voor het aannemen van deze uitzonderingsgrond.
Conclusie
De hoofdregel is dat het bestuur (en iedere afzonderlijke bestuurder) een vennootschap onbeperkt en onvoorwaardelijk mag vertegenwoordigen, tenzij uit de wet anders voortvloeit. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bestuur namens een vennootschap over een overeenkomst tussen de vennootschap en een derde kan onderhandelen en namens de vennootschap deze overeenkomst kan ondertekenen. De vennootschap is vervolgens gebonden aan de overeenkomst met deze derde. Schending van interne bevoegdheidsregels voorkomt in principe niet dat de vennootschap gebonden wordt aan een overeenkomst met een derde. Dit is echter anders indien de wederpartij in strijd met de goede trouw handelt door de vennootschap aan de met deze gesloten overeenkomst te houden. Of dit het geval is hangt af van alle omstandigheden van het geval.
Eggenhuizen/Unidek
(HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2030, NJ 2005/484)
Feiten
De heer Eggenhuizen vervult bij Unidek Volumebouw B.V. op basis van een arbeidsovereenkomst de functie van directeur en is daarnaast ook statutair bestuurder. De heer Eggenhuizen wordt door de vergadering van aandeelhouders ontslagen. Daarbij wordt niet ingegaan op het onderscheid tussen de vennootschapsrechtelijke/statutaire en de arbeidsrechtelijke verhouding die de heer Eggenhuizen met Unidek Volume Bouw B.V. heeft. In de periode volgend op de vergadering wordt er nog wat gebakkeleid over het ontslag tussen de heer Eggenhuizen, die het niet eens is met het ontslag, en Unidek Volumebouw B.V. Uiteindelijk stapt de heer Eggenhuizen naar de rechter waar hij onder meer een verklaring voor recht vordert dat het door Unidek Volumebouw B.V. verleende ontslag kennelijk onredelijk is.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad buigt zich over de vraag of het door de vergadering van aandeelhouders genomen besluit (ook) het arbeidsrechtelijk ontslag van Eggenhuizen tot gevolg heeft. Hij oordeelt dat wanneer een natuurlijk persoon die benoemd is als (statutair) bestuurder van de vennootschap én die op basis van een arbeidsovereenkomst zijn werkzaamheden verricht, bij een geldig ontslagbesluit van de vennootschap als (statutair) bestuurder wordt ontslagen, geen bestuurder meer zal zijn en tevens geen bevoegdheden meer kan uitoefenen die hem in zijn hoedanigheid als (statutair) bestuurder toekomen. Dit hoeft er volgens de Hoge Raad echter niet toe te leiden dat ook zijn arbeidsrechtelijke verhouding wordt beëindigd. Welke gevolgen het ontslagbesluit heeft voor de dienstbetrekking van de bestuurder met de vennootschap, dient te worden bepaald op basis van de wettelijke bepalingen die op arbeidsovereenkomsten van toepassing zijn, tenzij Boek 2 Burgerlijk Wetboek deze bepalingen uitdrukkelijk uitsluit. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat uit de wetsgeschiedenis van de artikelen 2:134 en 2:244 Burgerlijk Wetboek, die zien op het ontslag van (statutair)bestuurders, volgt dat deze bepalingen de strekking hebben dat door een ontslagbesluit ook de arbeidsrechtelijke relatie eindigt.
Conclusie
In principe geldt dus dat een ontslagbesluit ook leidt tot de beëindiging van de arbeidsrechtelijke relatie van de bestuurder. Enkel een wettelijk opzegverbod, zoals ziekte of zwangerschap, op basis waarvan beëindiging niet mogelijk is of de omstandigheid dat partijen iets anders overeen zijn gekomen, kunnen hierop een uitzondering vormen.
Bartelink/Ciris
Bartelink/Ciris
(HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2713, NJ 2005/483)
Feiten
Hiervoor zagen we al dat de verhouding tussen een (statutair) bestuurder en de vennootschap een zogenoemd dubbel karakter kent. Een bestuurder maakt namelijk deel uit van de vennootschappelijke organisatie (als lid van een vennootschapsorgaan) en staat ook in een contractuele verhouding tot de vennootschap. Hierdoor wordt de positie van de bestuurder bepaald door het vennootschapsrecht en mogelijk ook door hetgeen de bestuurder met de vennootschap is overeengekomen op basis van een overeenkomst. Deze contractuele verhouding wordt doorgaans vormgegeven door een arbeids- of managementovereenkomst.
Het bestaan van het zogenoemde dubbele karakter heeft tot diverse rechtsvragen geleid. In het hiervoor besproken Eggenhuizen/Unidek-arrest zagen we al dat indien een (statutair) bestuurder rechtsgeldig wordt ontslagen dit, in beginsel, ook betekent dat de arbeidsrechtelijke relatie tussen deze bestuurder en de vennootschap komt te eindigen. In de onderhavige uitspraak kwam echter de vraag aan de orde of de arbeidsrechtelijke verhouding tussen de vennootschap en haar directeur kan blijven voortbestaan indien laatstgenoemde zelf ontslag neemt als statutair bestuurder.
Oordeel Hoge Raad
Het oordeel van de Hoge Raad is in principe een herhaling van het oordeel in het Eggenhuizen/Unidek-arrest. De Hoge Raad voegt daar echter aan toe dat de ontslagneming door de statutair bestuurder zelf in principe ook tot gevolg heeft dat zijn arbeidsrechtelijke verhouding met de vennootschap eindigt. Daaruit vloeit tevens voort dat niet kan worden aanvaard dat de bestuurder die zijn functie neerlegt, die ontslagneming eenzijdig kan beperken tot het verlies van de hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap, maar mét instandhouding van de dienstbetrekking. Dit is alleen anders indien de bestuurder en de vennootschap dat zijn overeengekomen.
Conclusie
Uit het Eggenhuizen/Unidek-arrest en het Bartelink/Crisis-arrest volgt de hoofdregel dat het eindigen van het statutair bestuurderschap, in beginsel ook de beëindiging van de arbeidsrechtelijke verhouding van die bestuurder tot gevolg heeft. Voor een uitzondering daarop is slechts plaats als een wettelijk opzegverbod aan die beëindiging in de weg staat of indien de bestuurder en de vennootschap contractueel iets anders zijn overeengekomen.
ABN AMRO/VEB
ABN AMRO/VEB
(HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7972, NJ 2007/434)
Feiten
ABN AMRO wenst over te gaan tot de verkoop van een belangrijk onderdeel van haar bedrijf, aangeduid als LaSalle, aan de Bank of America. Nadat haar dit ter ore is gekomen heeft de Vereniging van Effectenbezitters c.s. een verzoek tot het instellen van een enquête bij de Ondernemingskamer ingediend. De Vereniging van Effectenbezitters c.s. heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er vanwege de voorgenomen verkoop door ABN AMRO sprake is van gegronde redenen om te twijfelen aan een juist beleid. De Vereniging van Effectenbezitters c.s. meent dat de door ABN AMRO voorgenomen verkoop onrechtmatig is jegens haar aandeelhouders, aangezien ABN AMRO door haar keuze om La Salle te verkopen aan de Bank of America haar aandeelhouders een kans op een beter bod ontneemt én dat de voorgenomen verkoop goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders vereist.
Oordeel Hoge Raad
Bij de Hoge Raad staat de vraag centraal of het bestaan van een dergelijk goedkeuringsrecht van de algemene vergadering, althans de verplichting om deze te raadplegen, steun vindt in het recht. De Hoge Raad staat in dit arrest uitgebreid stil bij de bevoegdheid en autonomie van het bestuur van een vennootschap. De Hoge Raad oordeelt dat: i) het bepalen van de strategie van een vennootschap en de daaraan verbonden onderneming in beginsel een aangelegenheid is van het bestuur van de vennootschap, ii) de raad van commissarissen daarop toezicht houdt en iii) de algemene vergadering van aandeelhouders haar opvattingen ter zake tot uitdrukking kan brengen door uitoefening van de haar in wet en statuten toegekende rechten.
Dit laatste betekent volgens de Hoge Raad dat het bestuur van een vennootschap aan de algemene vergadering van aandeelhouders verantwoording moet afleggen van zijn beleid maar dat het, afgezien van afwijkende wettelijke of statutaire regelingen, niet verplicht is de algemene vergadering van aandeelhouders vooraf in zijn besluitvorming te betrekken als het gaat om handelingen waartoe het bestuur bevoegd is.
De Hoge Raad oordeelt vervolgens dat het besluit om over te gaan tot het verkopen van LaSalle ‘in beginsel een aangelegenheid is van het bestuur’ van ABN AMRO en dat (het bestuur van) ABN AMRO vrij is om LaSalle te verkopen.
Conclusie
Het arrest ABN AMRO/VEB vormt hiermee de kern van het ondernemingsrecht waar het aankomt op de taken en bevoegdheden van het bestuur. Het arrest vervult vandaag de dag nog steeds een belangrijke rol bij de uitleg van het begrip bestuursautonomie.
Cancun
(HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:799, JOR 2014/290)
Feiten
In de Cancun-zaak ging het om een vennootschap die een hotel uitbaatte in Cancun: Efesy de S.A. de C.V. Efesy de S.A. de C.V. was opgezet als een joint venture tussen twee vennootschappen: Cancun Holding I B.V. en Frajuma Inversiones Unidas S.A. Deze vennootschappen hielden elk 50% van de aandelen in Cancun Holding II B.V. Cancun Holding II B.V. hield op haar beurt dan weer alle aandelen in Efesy de S.A. de C.V. Op een bepaald moment zet Invernostra S.L. haar lening aan Cancun Holding II B.V. om in aandelen, waarna Cancun I Holding B.V. en Frajuma Inversiones Unidas S.A. ieder 46,5% van de aandelen in Cancun Holding II B.V. (over)hielden. Efesy de S.A. de C.V. moest nog meerdere miljoenen betalen aan Frajuma Inversiones Unidas S.A. vanwege door Frajuma Inversiones Unidas S.A. verrichtte werkzaamheden aan het hotel. Een andere financier van Efesy de S.A. de C.V. eiste dat deze vordering van Frajuma Inversiones Unidas S.A. kwam te verdwijnen, anders zou zij geen aanvullende financiering verstrekken (en zou de reeds verstrekte lening van meer dan USD 60 miljoen direct worden opgeëist). In een poging dit te voorkomen zijn Frajuma Inversiones Unidas S.A. en Cancun I Holding B.V. overeengekomen dat Frajuma Inversiones Unidas S.A. nieuw uit te geven aandelen in Efesy de S.A. de C.V. zou verkrijgen, waarbij het op de aandelen te storten bedrag zou worden verrekend met de vordering van Frajuma Inversiones Unidas S.A. op Efesy de S.A. de C.V. Dit had wel tot gevolg dat Frajuma Inversiones Unidas S.A. een belang van ruim 78% in Efesy de S.A. de C.V. verkreeg, terwijl het belang van Cancun Holding II B.V. in Efesy de S.A. de C.V. zou afnemen tot 22%. Invernostra S.L. heeft vervolgens haar aandelen in Cancun Holding II B.V. overgedragen aan Frajuma Inversiones Unidas S.A. die daardoor een belang van 53,5% verwierf. Toen de externe financier alsnog de additionele financiering weigerde te verstrekken, verzocht Cancun I Holding B.V. aan Frajuma Inversiones Unidas S.A. om de oorspronkelijke aandelenverhoudingen te herstellen. Frajuma Inversiones Unidas S.A. wilde dat niet doen zonder dat zij op de een of andere manier betaling ontving van haar oorspronkelijke vordering. Cancun I Holding B.V. stapte naar de rechter en stelde zich, kort gezegd, op het standpunt dat het bestuur van Cancun Holding II B.V. de belangen van Cancun I Holding B.V. had veronachtzaamd.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat bestuurders, bij de vervulling van hun taak, zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming dienen te richten. Wat dat belang inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Indien aan de vennootschap een onderneming is verbonden, wordt het vennootschapsbelang in de regel vooral bepaald door het bevorderen van het bestendige succes van deze onderneming. In geval van een joint venture-vennootschap wordt het belang van de vennootschap ook nog bepaald door de aard en inhoud van de tussen de aandeelhouders overeengekomen samenwerking. De aard en inhoud van het samenwerkingsverband in een joint venture-vennootschap waarin de aandeelhouders een gelijkwaardig aandeel hebben, kan meebrengen dat (ook) het vennootschapsbelang is gebaat bij continuering van evenwichtige verhoudingen tussen de aandeelhouders; dit kan betekenen dat de verhoudingen tussen de aandeelhouders niet verder mogen veranderen dan in het licht van de omstandigheden geboden is. De Hoge Raad oordeelt dan ook dat het belang van Cancun Holding II B.V. en de verplichting om zorgvuldigheid te betrachten jegens Cancun I Holding B.V., in het onderhavige geval meebrachten dat het bestuur gehouden was om Cancun I Holding B.V. te informeren over de beoogde aandelenoverdracht en om te trachten om de 50/50-verhouding tussen Cancun I Holding B.V. en Frajuma Inversiones Unidas S.A. te (doen) herstellen.
Conclusie
Het vennootschappelijk belang, waar het bestuur zich gezien haar taak naar dient te richten, kan dus worden onderverdeeld in twee elementen, enerzijds in het bestendige succes van de onderneming en anderzijds in de plicht tot zorgvuldigheid ten opzichte van (de belangen van) alle belanghebbenden.
Meer over ondernemingsrecht
Bent u benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen op het gebied van het ondernemingsrecht? Neem gerust contact met ons op of bekijk de expertisepagina’s Corporate Litigation & Corporate / M&A.