In dit deelonderwerp van de blogreeks ‘Kernuitspraken ondernemingsrecht’ behandelen we de belangrijkste uitspraken met betrekking tot besluitvorming binnen de vennootschap, waarbij het gaat om zowel besluitvorming van het bestuur van de vennootschap als de algemene vergadering van aandeelhouders. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de gebreken die kleven aan een besluit, zoals het niet rechtsgeldig bijeenroepen van de algemene vergadering van aandeelhouders (Wijsmuller), het ontbreken van de raadgevende stem van de bestuurder (Janssen Pers), het nemen van een besluit met een tegenstrijdig belang (Bruil/Kombex), het nemen van een besluit door het verkeerde orgaan (Imeko) en het niet voorafgaand consulteren van de algemene vergadering van aandeelhouders (HBG).
Wijsmuller
Wijsmuller
(HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101)
Feiten
In de vergadering van aandeelhouders van Bureau Wijsmuller B.V. is besloten om twee commissarissen te ontslaan. Dit besluit is genomen door de moedervennootschap van Bureau Wijsmuller B.V.: Wijsmuller Nederland N.V. In de statuten van Wijsmuller Nederland N.V. staat dat het bestuur de vergadering van prioriteitsaandeelhouders bijeen moet roepen voor de goedkeuring van, onder andere, het uitoefenen van stemrecht op deelnemingen in dochterondernemingen. Het bestuur van Wijsmuller Nederland N.V. heeft na overleg tussen drie van de vijf bestuurders besloten om een vergadering van prioriteitsaandeelhouders bijeen te roepen. In deze vergadering is vervolgens goedkeuring gegeven aan het bestuur van Wijsmuller Nederland N.V. tot het uitoefenen van het stemrecht met betrekking tot de voorgenomen ontslagen van de twee commissarissen van Bureau Wijsmuller B.V.
Bureau Wijsmuller B.V. stapt naar de rechter en meent dat de vergadering van houders van prioriteitsaandelen in Wijsmuller Nederland N.V. geen geldige besluiten kon nemen, omdat de vergadering niet rechtsgeldig bijeen werd geroepen, aangezien niet het voltallige bestuur is overgegaan tot oproeping.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de vergadering van prioriteitsaandeelhouders geen geldige beslissing heeft kunnen nemen, omdat zij niet rechtsgeldig is bijeengeroepen door het bestuur. Overleg tussen drie van de vijf bestuurders kan niet worden aangemerkt als “een besluit tot het bijeenroepen” zoals de statuten voorschrijft. De Hoge Raad voegt hieraan toe dat de betekenis van een bepaling in de statuten van een rechtspersoon, die voorschrijft dat een besluit moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat orgaan uit meerdere personen bestaat, impliceert dat het besluit tot stand komt als vrucht van onderling overleg van álle leden van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg wensen deel te nemen.
Conclusie
Ondanks dat de meerderheid van de bestuurders het eens is over een te nemen besluit en men er in feite vanuit mag gaan dat er sprake is van instemming, moet het besluit tot stand komen in overleg met alle bestuurders. De bestuurders die niet behoren tot de hiervoor bedoelde meerderheid kunnen immers de andere bestuurders nog tot een ander standpunt bewegen.
Janssen Pers
Janssen Pers
(HR 10 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1657, NJ 1995/595)
Feiten
De heer Janssen heeft via een Stichting Administratiekantoor (STAK) de volledige zeggenschap over Janssen Pers Beheer B.V. Omdat het slecht gaat met het concern waartoe Janssen Pers Beheer B.V. behoort, wordt er een financieringsovereenkomst gesloten met NMB Bank, die de voorwaarde stelt dat i) het bestuur van de STAK wordt uitgebreid met twee (te benoemen) bestuurders, ii) er een holding tussen Janssen Pers Beheer B.V. en de overige tot de Janssen-groep behorende vennootschappen komt (Janssen Pers B.V.) en iii) er een interim-bestuurder wordt benoemd bij Janssen Pers Beheer B.V. Net wanneer de Janssen-groep in financieel slecht weer komt te verkeren, dient investeerder Gilde zich aan. Door de komst van Gilde wordt tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van deze Janssen Pers B.V. besloten tot het wijzigen van de statuten en tot uitgifte van aandelen. De heer Janssen wordt daarbij overstemd door de twee nieuwe bestuurders in de STAK. Er wordt geen notariële akte opgemaakt om uitvoering te geven aan deze besluiten. Kort hierna treden – door een vergissing – de twee nieuwe bestuurders van de STAK en de interim-bestuurder van Janssen Pers Beheer B.V. af. De heer Janssen heeft hierdoor weer de volledige zeggenschap over de STAK in handen. Daarna benoemt de heer Janssen zichzelf als enig bestuurder van Janssen Pers Beheer B.V. Direct daarna besluit de heer Janssen (via Janssen Beheer B.V.) om de toenmalige bestuurder van Janssen Pers B.V. te ontslaan en Janssen Beheer B.V. te benoemen als bestuurder van Janssen Pers B.V. Gilde krijgt hier lucht van en wendt zich zo spoedig mogelijk tot de notaris om de notariële akten (alsnog) op te laten maken, maar de heer Janssen denkt sneller te zijn door het besluit tot uitgifte van de aandelen en statutenwijziging in te trekken. Ook besluit hij om de bestuurder van Janssen Pers B.V. te ontslaan en zichzelf als enig bestuurder van Janssen Pers B.V. te benoemen.
Zowel de Janssen Pers B.V. als diens ontslagen bestuurder stappen naar de rechter omdat zij vinden dat de (intrekkings- en terugtrekkings)besluiten van de heer Janssen, die zijn genomen buiten de algemene vergadering van aandeelhouders, kort gezegd, ongeldig zijn of geacht moeten worden niet te zijn genomen.
Oordeel Hoge Raad
Volgens de Hoge Raad is voor besluitvorming buiten de algemene vergadering van aandeelhouders niet meer nodig dan dat de aandeelhouders schriftelijk hun stem uitbrengen, wat in dit geval betekent dat Janssen het besluit heeft kunnen nemen door het besluit schriftelijk vast te leggen. De Hoge Raad oordeelt dat indien een op zichzelf rechtsgeldig besluit van de enig aandeelhouder inhoudt dat een eerder genomen besluit wordt ingetrokken, het ingetrokken besluit in principe niet meer uitgevoerd kan worden. Dit is niet anders indien derden die door het (ingetrokken) besluit geraakt worden niet van het intrekkingsbesluit op de hoogte zijn. Ondanks het feit dat er op zichzelf een rechtsgeldig intrekkingsbesluit is genomen, oordeelt de Hoge Raad toch dat het besluit vernietigbaar is wegens strijd met redelijkheid en billijkheid, omdat Janssen misbruik heeft gemaakt van de kennelijke vergissing van, in ieder geval, de twee uitgetreden bestuurders bij de STAK.
Ten aanzien van het ontslagbesluit van de bestuurder bij de tussenholding oordeelt de Hoge Raad dat bestuurders (en commissarissen) ook voor besluiten die buiten de algemene vergadering van aandeelhouders worden genomen een raadgevende stem hebben. De bestuurder had in dit geval een raadgevende stem moeten hebben bij zijn eigen ontslagbesluit. Ook dit besluit is dus vernietigbaar.
Conclusie
Hoewel een bestuurder een eerder genomen besluit wel degelijk rechtsgeldig kan intrekken, kan het snel intrekken van de besluiten door de heer Janssen niet in stand blijven. Inmiddels is de rechtsregel over de raadgevende stem bij besluiten buiten de algemene vergadering van aandeelhouders neergelegd in het huidige artikel 2:238 lid 2 Burgerlijk Wetboek.
Imeko Holding/X
Imeko Holding/X
(HR 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:212:BU6509, NJ 2012/336)
Feiten
Op 23 mei 2002 wordt X benoemd tot lid van de raad van commissarissen (RvC) van Imeko Holding N.V. In de statuten van Imeko Holding N.V. is onder meer bepaald dat de RvC de taak heeft om het salaris en een eventuele aanvullende beloning van de bestuurders vast te stellen. Voor wat betreft de beloning van de commissarissen volgt uit artikel 23 van de statuten van Imeko Holding N.V., in combinatie met artikel 2:145 Burgerlijk Wetboek, dat de algemene vergadering van aandeelhouders aan de commissarissen een beloning kan toekennen.
In verband met het aftreden van de toenmalige bestuurder van Imeko Holding N.V., wordt op 27 juni 2002 in de algemene vergadering van aandeelhouders onder meer besloten dat i) de beloning van de commissarissen wordt verhoogd en ii) de directievoering over Imeko Holding N.V. wordt overgelaten aan de RvC met benoeming van X tot gedelegeerd commissaris van de twee belangrijkste dochtermaatschappijen van Imeko Holding N.V, Op 2 juli 2002 besluit de RvC dat voor de managementtaken, die door X worden verricht, een aangepaste beloning geldt. Vervolgens wordt op 2 juli 2003 in de algemene vergadering van aandeelhouders besloten dat X zal aftreden als commissaris en dat hij per die datum wordt benoemd tot bestuurder van Imeko Holding N.V.
X stapt naar de rechter omdat hij meent dat hij in de periode waarin hij lid was van de RvC, en daarnaast additionele werkzaamheden verrichtte op het niveau van directievoering voor Imeko Holding N.V., aanspraak kan maken op de aanvullende managementvergoeding waartoe de RvC had besloten. Volgens Imeko Holding N.V. stelt de algemene vergadering van aandeelhouders de beloning van commissarissen vast en kan X dus geen aanspraak maken op basis van een door de RvC genomen besluit.
Oordeel Hoge Raad
Volgens de Hoge Raad dient het vaststellen van de beloning van de bestuurders en de commissarissen, ongeacht de aard van de door hen verrichte werkzaamheden, te geschieden door de in de wet en de statuten aangewezen organen. Hoewel gelet op artikel 2:151 Burgerlijk Wetboek commissarissen voor bepaalde tijd daden van bestuur kunnen verrichten, kwalificeren commissarissen niet als bestuurders zolang een daartoe strekkend benoemingsbesluit ontbreekt. Het opnemen van de bepaling dat de RvC tot taak heeft het salaris en een eventuele aanvullende beloning van bestuurders vast te stellen, zorgt nog niet dat commissarissen, zolang zij niet zijn benoemd als (tijdelijk) bestuurder aanspraak kunnen maken op aanvullende managementvergoeding voor de door hen verrichte bestuurswerkzaamheden.
Conclusie
Wil een commissaris een managementvergoeding krijgen, dan dient hij benoemd te worden als (tijdelijk) bestuurder. De beloning voor bestuurders en commissarissen kan slechts rechtsgeldig worden vastgesteld door de in de wet en de statuten aangewezen organen.
Bruil/Kombex
(HR 29 juni 2007, ECLI:NL:2007:BA0033, NJ 2007/420)
Feiten
In 1984 verkoopt en levert Bruil-Arnhem Beheer B.V. een deel van haar industrieterrein aan Bruil-Kombex-Arnhem B.V. Bij deze transactie heeft Bruil-Kombex-Arnhem B.V. op het gekochte deel een voorkeursrecht van (terug)koop aan Bruil-Arnhem Beheer B.V. verleend en heeft Bruil-Arnhem Beheer B.V. op het door haar behouden deel een voorkeursrecht van koop aan Bruil-Kombex-Arnhem B.V. verleend. Wanneer het voorkeursrecht van één of beide partijen wordt overtreden, dient een boete aan de ander te worden betaald. Op het moment van verkoop en levering is de heer Bruil bestuurder en aandeelhouder van zowel Bruil-Arnhem Beheer B.V. als Bruil-Kombex-Arnhem B.V. Ten aanzien van de vertegenwoordiging is in de statuten van Bruil-Arnhem Beheer B.V. opgenomen dat de vennootschap ingeval van een tegenstrijdig belang wordt vertegenwoordigd door een commissaris in plaats van de betreffende bestuurder.
Tien jaar later worden de aandelen in Bruil-Arnhem Beheer B.V. verkocht aan Ballast Nedam. In 1998 verkoopt Bruil-Arnhem Beheer B.V. een perceel industrieterrein aan Fernhout, zonder het perceel eerst aan te bieden aan Bruil-Kombex-Arnhem B.V. Op grond van het verleende voorkeursrecht vordert Bruil-Kombex-Arnhem B.V. van Bruil-Arnhem Beheer B.V. betaling van de boete. Bruil-Arnhem Beheer B.V. weigert echter tot betaling over te gaan en is van mening dat Bruil ten tijde van het vertegenwoordigen een tegenstrijdig belang heeft gehad, waardoor Bruil-Kombex-Arnhem B.V. geen geldig voorkeursrecht heeft verkregen. Bruil-Kombex-Arnhem B.V. besluit dit geschil voor te leggen aan de rechter.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de vraag of een tegenstrijdig belang bestaat, slechts kan worden beantwoord met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval. De strekking van artikel 2:256 Burgerlijk Wetboek is, volgens de Hoge Raad, te voorkomen dat de bestuurder bij zijn handelen zich (met name) laat leiden door zijn persoonlijk belang in plaats van het belang van de vennootschap. Deze bepaling strekt in de eerste plaats tot bescherming van het belang van de vennootschap door de bestuurder de bevoegdheid te ontzeggen de vennootschap te vertegenwoordigen als hij door de aanwezigheid van een persoonlijk belang of door zijn betrokkenheid bij een ander met dat van de rechtspersoon niet parallel lopend belang niet in staat moet worden geacht het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming te bewaken op een wijze die van een integer en onbevooroordeeld bestuurder mag worden verwacht. Voor de toepassing van artikel 2:256 Burgerlijk Wetboek is niet vereist dat zeker is dat de betrokken rechtshandeling daadwerkelijk tot benadeling van de vennootschap zal leiden. Dat de heer Bruil in dit geval bij het aangaan van een koopovereenkomst zowel directeur en grootaandeelhouder was van de kopende vennootschap als van de verkopende vennootschap, betekent echter niet direct dat er sprake is van een tegenstrijdig belang. Zo zal in het geval waarin een natuurlijke persoon handelt in de hoedanigheid van bestuurder tevens aandeelhouder van meerdere vennootschappen die tot dezelfde groep behoren, niet snel sprake zijn van een tegenstrijdig belang. Voor tegenstrijdig belang is het voldoende dat de bestuurder te maken heeft met zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld of hij zich bij zijn handelen uitsluitend heeft laten leiden door het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming.
Conclusie
In de gevallen waarin een natuurlijke persoon handelt in de hoedanigheid van bestuurder én aandeelhouder van een concern, is niet snel sprake van een tegenstrijdig belang in de zin van artikel 2:256 Burgerlijk Wetboek, omdat de uiteindelijke zeggenschap is geconcentreerd bij één persoon.
HBG
HBG
(HR 21 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF1486, NJ 2003/182)
Feiten
Het bestuur van Hollandsche Beton Groep N.V. had besloten een overnamebod van Boskalis op haar baggerdivisie af te slaan en in plaats daarvan de baggerdivisie van Hollandsche Beton Groep N.V. samen te laten gaan met die van Ballast Nedam in de vorm van een joint venture. Het bestuur van Hollandsche Beton Groep N.V. heeft de aandeelhouders wel over deze besluiten geïnformeerd, maar heeft de afwijzing van het overnamebod niet ter consultatie en goedkeuring aan de algemene vergadering van aandeelhouders voorgelegd. Dit had volgens (een groot deel van) de aandeelhouders van Hollandsche Beton Groep N.V. wel gemoeten en daarom stappen zij naar de rechter.
Het bestuur van Hollandsche Beton Groep N.V. vond dat de afwijzing van het overnamebod en het besluit zich via een joint venture te blijven concentreren op de baggeractiviteiten een bevestiging was van het bestaande en gebruikelijke beleid van Hollandsche Beton Groep N.V. Deze besluiten hoefden volgens het bestuur dan ook niet te worden goedgekeurd door de algemene vergadering van aandeelhouders.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat wanneer een joint venture past in het profiel van de gebruikelijke en normale ondernemingsactiviteiten van de vennootschap, het bestuur niet gehouden is om het aangaan van die joint venture ter instemming of goedkeuring aan de algemene vergadering van aandeelhouders voor te leggen.
Ten aanzien van de goedkeurings- en/of consultatieplicht is de Hoge Raad van mening dat het Nederlandse recht geen rechtsregel kent die het bestuur verplicht aandeelhouders te consulteren voorafgaand aan een besluit om een transactie aan te gaan of juist om een aanbod tot het aangaan van een transactie af te wijzen, indien door het aangaan of het afwijzen van de transactie het profiel van de onderneming niet wijzigt.
Conclusie
er bestaat geen verplichting tot voorafgaande consultatie van de algemene vergadering in het geval dat het bestuur van een
vennootschap geen medewerking wil verlenen aan een in de openbaarheid gebracht onderhands bod op een wezenlijk deel van de
activiteiten van de vennootschap. Rechtsregels kunnen worden gebaseerd op een bepaald inzicht omtrent de CGC
Uit dit arrest vloeit voort dat de algemene vergadering van aandeelhouders geen consultatieplicht heeft indien het gaat over of een besluit van het bestuur past in het bestaande dan wel gebruikelijke beleid van de vennootschap, als het profiel van de vennootschap door het besluit ongewijzigd blijft.
Meer over ondernemingsrecht
Bent u benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen op het gebied van het ondernemingsrecht? Neem gerust contact met ons op of bekijk de expertisepagina’s Corporate Litigation & Corporate / M&A.