In het deelonderwerp interne bestuurdersaansprakelijkheid wordt stilgestaan bij de aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover de vennootschap. In het onderhavige deelonderwerp van de blogreeks ‘kernuitspraken ondernemingsrecht’ behandelen we de belangrijkste uitspraken die zien op externe bestuurdersaansprakelijkheid, dat wil zeggen: de aansprakelijkheid van het bestuur jegens anderen dan de vennootschap, zoals aandeelhouders of schuldeisers. We staan stil bij de vraag onder welke voorwaarden een bestuurder jegens derden aansprakelijk is (Beklamel, Ontvanger/Roelofsen), welke norm daarvoor geldt (Willemsen/NOM, Tulip Air), hoe dit zit in concernverbanden (Coral/Stalt, Comsys) en hoe er moet worden omgegaan met externe bestuurdersaansprakelijkheid in het geval de bestuurder een rechtspersoon is (Le Roux Fruitexporteurs).
Beklamel
Beklamel
(HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286)
Feiten
Stimulan B.V. verkoopt en levert een partij voor veevoeder bestemde maar afgekeurde babyvoeding aan Beklamel B.V. Betaling van de koopprijs door Beklamel B.V. blijft echter uit en één jaar na deze (ver)koop wordt Beklamel B.V. failliet verklaard. Volgens Stimulan B.V. is de bestuurder van Beklamel B.V. uit hoofde van onrechtmatige daad, ex artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek, persoonlijk aansprakelijk omdat hij als bestuurder de partij afgekeurde babyvoeding van Stimulan B.V. heeft gekocht, terwijl hij moet hebben geweten dat Beklamel B.V. de koopprijs niet kon betalen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt dat voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder onvoldoende is dat hij bij het aangaan van een overeenkomst wist, of moest begrijpen, dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Volgens de Hoge Raad is daarnaast vereist dat de bestuurder wist of moest begrijpen dat de vennootschap geen verhaal zou bieden.
Conclusie
In dit arrest formuleert de Hoge Raad de zogeheten Beklamel-norm. Deze norm is in de loop der tijd bijgeschaafd tot de regel dat: “indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.”
Zie ook onze eerdere blog ‘Ken uw klassiekers: het Beklamel-criterium’ voor een uitgebreidere toelichting op dit arrest.
Ontvanger/Roelofsen
Ontvanger/Roelofsen
(HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 NJ 2006/659)
Feiten
In dit arrest ging het om een geschil tussen (de ontvanger van) de Belastingdienst en de directeur-enig aandeelhouder van een groep failliet verklaarde vennootschappen die een fiscale eenheid vormden voor de omzetbelasting, de heer Roelofsen. Aan deze fiscale eenheid zijn in de periode van 1997 tot en met 1998 in totaal zeven naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Deze aanslagen zijn nooit betaald.
De Belastingdienst stapte daarom naar de rechter en vorderde: i) een verklaring voor recht dat de heer Roelofsen onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van de Belastingdienst en ii) dat de heer Roelofsen de daardoor geleden schade aan de Belastingdienst zal voldoen. De heer Roelofsen heeft als verweer onder meer aangevoerd dat hij (redelijkerwijs) niet had kunnen voorzien dat de gefailleerde vennootschappen de aanslagen niet zouden voldoen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt dat in de gevallen waarin het gaat om de benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, in eerste instantie de vennootschap aansprakelijk is tegenover de schuldeiser. Daarnaast kan volgens de Hoge Raad in dergelijke gevallen grond zijn voor aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden (de norm zoals die volgt uit het hiervoor genoemde Beklamel-arrest). De Hoge Raad vervolgt dat een bestuurder ook aansprakelijk kan worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hiervan zal in ieder geval sprake kunnen zijn als vast komt te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. Van een dergelijke grond waarop de heer Roelofsen tegenover de Belastingdienst aansprakelijk zou zijn was hier volgens de Hoge Raad echter geen sprake.
Conclusie
Uit dit arrest blijkt dat bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, naast de aansprakelijkheid van de vennootschap, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, ook grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Voor beide gevallen geldt dat de betreffende bestuurders jegens de schuldeiser onrechtmatig heeft gehandeld als hem een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. De maatstaf die voor de onder i) bedoelde gevallen geldt is of de betrokken bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, en in de onder ii) bedoelde gevallen of het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvan zal sowieso sprake zijn als vast komt te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
Willemsen/NOM
(HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21)
Feiten
De Groningse investeringsmaatschappij NOM N.V. houdt 49,9% van de aandelen in Willemsen Holding B.V. De overige 50,1% wordt gehouden door Willemsen Beheer B.V. Deze vennootschap is ook de (enig) statutair bestuurder van Willemsen Holding B.V. De heer Willemsen is op zijn beurt (enig) statutair bestuurder van Willemsen Beheer B.V.
NOM N.V. heeft circa € 3.000.000,- uitgeleend aan Willemsen Holding B.V. Deze lening dient direct en volledig te worden terugbetaald ingeval van surseance van betaling en/of het faillissement van Willemsen Holding B.V. In de statuten van Willemsen Holding B.V. is opgenomen dat de besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders dienen te worden genomen met een gekwalificeerde meerderheid van 80% en dat voor bepaalde bestuursbesluiten, waaronder begrepen het aanvragen van surseance van betaling en/of faillissement, goedkeuring van zowel de raad van commissarissen als de algemene vergadering van aandeelhouders is vereist. Op een zeker moment verkeert Willemsen Holding B.V. zelf in financieel zwaar weer. Pogingen tot herstructurering mislukken en huisbankier ING zegt haar krediet op. In weerwil van de statutaire bepalingen vraagt de heer Willemsen op eigen initiatief surseance van betaling en enige tijd later het faillissement van Willemsen Holding B.V. aan. NOM N.V. kon dus fluiten naar terugbetaling van het door haar uitgeleende geld.
NOM N.V. spreekt Willemsen Beheer B.V. als directe bestuurder en de heer Willemsen als indirect bestuurder persoonlijk aan tot betaling van de schade die NOM N.V. in haar hoedanigheid van aandeelhouder als gevolg van het handelen van de directe en indirecte bestuurders van Willemsen Holding B.V. heeft geleden. Willemsen Beheer B.V. en de heer Willemsen verweren zich door te stellen dat zij als bestuurders slechts aansprakelijk zijn indien hen een ernstig verwijt (zoals geïmpliceerd in artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek) kan worden gemaakt. NOM N.V. is echter van mening dat de interne bestuurdersaansprakelijkheidsnorm van artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op de verhouding tussen een bestuurder en een individuele aandeelhouder en dat zodoende slechts dient te worden getoetst aan de ruimere normen van de onrechtmatige daad.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de lat om een individuele bestuurder jegens een individuele aandeelhouder aansprakelijk te stellen hoog dient te liggen en aldus moet worden beoordeeld aan de hand van het criterium van ‘ernstige verwijtbaarheid’ van artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek, en niet op basis van de meer algemene en lagere drempel van de onrechtmatige daad. De Hoge Raad voegt daaraan toe dat, net zoals dat het handelen in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen in beginsel aansprakelijkheid van de bestuurder tegenover de rechtspersoon meebrengt (volgens het Berghuizer papierfabriek-arrest, in het kader van een aansprakelijkheidsprocedure als in dit geding aan de orde, te gelden heeft dat de omstandigheid dat is gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die een individuele aandeelhouder beogen te beschermen, in beginsel aansprakelijkheid van de bestuurder tegenover die individuele aandeelhouder meebrengt. Indien de als zodanig aangesproken bestuurder echter feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statutaire bepalingen niet een ernstig verwijt oplevert, dient de rechter deze feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in zijn oordeel te betrekken.
Conclusie
Bij aansprakelijkheid van een individuele bestuurder tegenover een individuele aandeelhouder dient dezelfde norm als voor interne bestuurdersaansprakelijkheid te worden gehanteerd; de bestuurder moet een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. Met het aanvaarden van deze strikte norm voor aansprakelijkheid is het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming(en) gediend. Het voorkomt namelijk dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door afwachtende en risicomijdende overwegingen laten bepalen uit angst om aansprakelijk te worden gesteld door een aandeelhouder.
Tulip Air
(HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, NJ 2015/21)
Feiten
Verkoper heeft een volmacht gegeven aan X voor de verkoop van twee vliegtuigen. X instrueert de koper de koopsom te betalen aan zijn eigen vennootschap Tulip Air Lease B.V. De verkoper ontvangt vervolgens de koopsom niet en vordert betaling van X en Tulip Air Lease B.V., waarbij hij aanvoert dat X buiten zijn volmacht is getreden.
X stelt dat hij handelde in de hoedanigheid van bestuurder van Tulip Air Lease B.V. en dat hij dus slechts aansprakelijk kan worden gehouden als hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Verkoper stelt onder meer dat X ook in zijn hoedanigheid als bestuurder van Tulip Air Lease B.V. heeft te gelden als “primair/rechtstreeks dader”, met als gevolg dat voor het aannemen van zijn aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 lid 1 Burgerlijk Wetboek geen strengere eisen gelden.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad herhaalt het uitgangspunt dat in beginsel alleen de vennootschap aansprakelijkheid is voor eventuele tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst door die vennootschap of onrechtmatig handelen door die vennootschap. Onder bijzondere omstandigheden is echter, naast aansprakelijkheid van de vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap indien die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap gelden dus strengere eisen dan de eis op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek. Deze hoge drempel voor aansprakelijkheid wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap, en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen.
Wat betekende dit nu voor X? De Hoge Raad oordeelt dat X bij zijn taakvervulling gehandeld heeft als bestuurder en niet in zijn persoonlijke hoedanigheid. Er zal dus moeten worden getoetst aan de verzwaarde maatstaf voor aansprakelijkheid.
Conclusie
De Hoge Raad verduidelijkt dat bij een normschending door iemand die (ook) bestuurder van een vennootschap is, het erom gaat of de betrokkene bij de verweten normschending heeft gehandeld als bestuurder van zijn vennootschap. Zo ja, dan is hij slechts persoonlijk aansprakelijk (uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid) als hem persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Zo nee, dan is het de vraag of de geschonden norm op de betrokkene persoonlijk rustte, waarbij geen verzwaarde aansprakelijkheidsmaatstaf geldt.
Coral/Stalt
Coral/Stalt
(HR 12 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2669, NJ 1998/727)
Feiten
Deze uitspraak ziet niet zozeer op de (externe) aansprakelijkheid van een bestuurder, maar op de (externe) aansprakelijkheid van een moedervennootschap. De feiten zijn als volgt. Forsythe International NV/SA, een 100% dochtervennootschap van Stalt Holding B.V., is noodlijdend en wordt in arbitrage betrokken en uiteindelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van circa USD 450.000,- aan het Amerikaanse Coral Navigation Company Inc. Terwijl de arbitrageprocedure nog loopt, beëindigt Forsythe International NV/SA – mede op aandringen van Stalt Holding B.V. – haar bedrijfsactiviteiten en verkoopt een door haar gehouden aandelenpakket aan Stalt Holding B.V. Uit de opbrengsten van deze aandelenverkoop voldoet Forsythe International NV/SA haar schulden aan zustervennootschappen en (vrijwel) al haar crediteuren, met uitzondering van Coral Navigation Company Inc. Forsythe International NV/SA blijft vervolgens vrijwel leeg achter. Coral Navigation Company Inc. is het niet eens met deze wijze van handelen en vordert veroordeling van moedervennootschap Stalt Holding B.V. tot betaling van de krachtens het arbitrale vonnis verschuldigde bedrag. Coral Navigation Company Inc. draagt daarbij aan dat Stalt Holding B.V. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door Forsythe International NV/SA aan te moedigen althans toe te staan Coral Navigation Company Inc. te benadelen door de vordering van Coral Navigation Company Inc. op Forsythe International NV/SA achter te stellen aan verschillende intra-groep vorderingen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat een vennootschap die tot een groep van vennootschappen behoort en die besluit haar activiteiten te beëindigen zonder dat zij over voldoende middelen beschikt om al haar schuldeisers te voldoen, in beginsel niet de vrijheid heeft om de tot haar groep behorende crediteuren – anders dan op grond van door de wet erkende redenen van voorrang – te voldoen met voorrang boven niet tot haar groep behorende crediteuren. In een dergelijk geval handelt die vennootschap slechts dan niet in strijd met hetgeen haar naar ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, indien de voorkeursbehandeling van tot de groep behorende crediteuren op grond van bijzondere, door de vennootschap te stellen en bij betwisting te bewijzen omstandigheden kan worden gerechtvaardigd. Deze bijzondere omstandigheden waren in de onderhavige zaak niet aanwezig.
Conclusie
Alhoewel de uit dit arrest op te maken rechtsregel ziet op het handelen van een moedervennootschap, wordt in de literatuur en jurisprudentie aangenomen dat deze regel ook geldt voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van die moedervennootschap. Hieruit kan worden afgeleid dat een bestuurder in beginsel de vrijheid heeft om op grond van een eigen afweging te bepalen welke schuldeisers voldaan zullen worden. Deze vrijheid wordt beperkt ingeval een vennootschap reeds heeft besloten haar activiteiten te beëindigen en niet over voldoende middelen beschikt om alle schuldeisers te voldoen. In een dergelijke situatie staat het een bestuurder in beginsel niet vrij om gelieerde partijen een voorkeursbehandeling te geven en daarmee andere schuldeisers te benadelen.
Comsys
Comsys
(HR 11 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4033, NJ 2009/565)
Feiten
ComSystems B.V. is enig aandeelhouder van Comsys B.V., Comsys Services B.V. en nog twee vennootschappen. Het ten behoeve van Comsys B.V. werkzame personeel was voornamelijk (contractueel en fysiek) ondergebracht in Comsys Services B.V. Simpel gezegd lag de inkomstenkant bij Comsys B.V. en de kostenkant grotendeels bij Comsys Services B.V. De kosten werden door Comsys Services B.V. slechts gedeeltelijk bij Comsys B.V. en ComSystems B.V. in rekening gebracht.
De verliezen in Comsys Services B.V. werden, via een rekening-courantverhouding, gedragen door Comsys B.V. en ComSystems B.V. Op een gegeven moment heeft de Rabobank haar krediet aan Comsys Services B.V. met onmiddellijke ingang beëindigd, waarna Comsys Services B.V. nog geen twee dagen later in staat van faillissement is verklaard.
De curator in dit faillissement vordert van ComSystems B.V. en Comsys B.V. betaling van de schade bestaande uit het tekort in het faillissement. Hij baseert deze vorderingen op onrechtmatige daad en onbehoorlijk bestuur.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat door een bepaald handelen of nalaten een moedervennootschap en eventuele zustervennootschappen aansprakelijk kunnen zijn voor de schade die is ontstaan door het handelen van andere tot dezelfde groep behorende vennootschappen en de invloed die deze moeder- en zustervennootschappen op dat handelen hebben gehad. Dit staat bekend als de doorbraak van aansprakelijkheid. In deze zaak oordeelt de Hoge Raad dat in ieder geval ComSystems B.V. een bijzondere zorgplicht had jegens de crediteuren van Comsys Services B.V. vanwege de door haar opgezette structuur. Aan deze structuur kleefden inherente risico’s voor de crediteuren van Comsys Services B.V. ComSystems B.V. koos er daarnaast voor de activiteiten van Comsys Services B.V. ‘going concern’ voort te zetten, terwijl zij wist dat daardoor crediteuren zouden worden benadeeld op het moment dat de rekening-courant door ComSystems B.V. zou worden beëindigd. Gelet hierop had ComSystems B.V. zich het belang van de schuldeisers moeten aantrekken, maar zij deed juist het tegenovergestelde; zij informeerde de schuldeisers niet over de situatie waarin Comsys Services B.V. zich bevond en trof geen enkele maatregel. Deze omstandigheden rechtvaardigen aansprakelijkheid van ComSystems B.V.
Conclusie
Specifieke omstandigheden kunnen met zich brengen dat op een moeder- of zustervennootschap een zorgplicht rust ten aanzien van schuldeisers van een andere tot dezelfde groep behorende vennootschap. Schending van deze zorgplicht kan resulteren in aansprakelijkheid.
Le Roux Fruitexporteurs
(HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275, NJ 2017/215)
Feiten
Le Roux Fruit Exporters Ltd., is een Zuid-Afrikaanse fruitexporteur die onder meer druiven exporteert. De verkoop van druiven verloopt via commissionairs die de opbrengsten daarvan, na aftrek van een commissie, afdragen aan Le Roux Fruit Exporters Ltd. In het kader van de verkoop in Europa sluit Le Roux Fruit Exporters Ltd. een overeenkomst met commissionair Hyka B.V. Het bestuur van Hyka B.V. wordt gevormd door een holdingvennootschap waarvan twee broers de bestuurders zijn. Op een zeker moment komt Le Roux Fruit Exporters Ltd. erachter dat Hyka B.V. lagere opbrengsten en hogere kosten dan daadwerkelijk het geval is opgeeft bij Le Roux Fruit Exporters Ltd. Enige tijd nadat Le Roux Fruit Exporters Ltd. hiervan op de hoogte raakt wordt Hyka B.V. failliet verklaard. Le Roux Fruit Exporters Ltd. stelt de holdingvennootschap en beide broers in hun hoedanigheid van tweedegraads bestuurders aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad via artikel 2:11 Burgerlijk Wetboek. Volgens dit artikel rust de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon niet alleen op die rechtspersoon-bestuurder, maar ook hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder, bestuurder van die rechtspersoon-bestuurder is.
De vraag die bij de Hoge Raad voorligt is tweeledig: i) geldt artikel 2:11 Burgerlijk Wetboek ook ingeval van bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek en zo ja, ii) dient de schuldenaar in dat geval voor zowel de rechtspersoon-bestuurder als de tweedegraads bestuurders te stellen en bewijzen dat sprake is van persoonlijk ernstig verwijtbaar handelen?
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat artikel 2:11 Burgerlijk Wetboek van toepassing is in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is op grond van de wet. Daaronder valt ook de (externe) aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek. Daarnaast overweegt de Hoge Raad dat voor vestiging van de aansprakelijkheid van een tweedegraads bestuurder (dus een bestuurder van een bestuurder) niet de aanvullende eis geldt dat de schuldeiser stelt, en zo nodig bewijst, dat ook díe tweedegraads bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvan wordt automatisch uitgegaan, tenzij die bestuurder zich kan disculperen. Als de bestuurder van Hyka B.V. dus aansprakelijk is als bestuurder op grond van onrechtmatige daad (en dus persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt), dan gaat deze aansprakelijkheid ook over op de twee broers die van deze vennootschap bestuurder zijn zonder dat die twee broers individueel persoonlijk ook een ernstig verwijt hoeft te worden gemaakt.
Conclusie
Indien en zodra een rechtspersoon-bestuurder op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek aansprakelijk is dan rust deze aansprakelijkheid tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van deze aansprakelijkheid bestuurder van de rechtspersoon-bestuurder is. Voor de vestiging van de aansprakelijkheid van een tweedegraads bestuurders is niet vereist dat de schuldeiser stelt, en zo nodig bewijst, dat ook die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De tweedegraads bestuurder kan echter wel aansprakelijkheid op grond van artikel 2:11 Burgerlijk Wetboek voorkomen door te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder is gebaseerd.
Meer over ondernemingsrecht
Bent u benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen op het gebied van het ondernemingsrecht? Neem gerust contact met ons op of bekijk de expertisepagina’s Corporate Litigation & Corporate / M&A.