Nieuws
Onrechtmatige faillissementsaanvraag door schuldeiser: wie betaalt de schade?
Is de schuldeiser die een faillissement uitlokt, dat naderhand wordt vernietigd, aansprakelijk voor de schade die de schuldenaar daardoor lijdt? ECLI:NL:HR:2020:2004 Wanneer een schuldenaar heeft opgehouden te betalen, kan de schuldeiser de rechter verzoeken om het faillissement van die schuldenaar uit te spreken (vgl. artikel 1 lid 1 Fw). De schuldenaar die het met het
Lees verder ›
Hugo Boom en Serena Zaccà in Bb over wettelijke (handels)rente
In het recente arrest Q-Park/Deka liet de Hoge Raad zich uit over de verschuldigdheid van wettelijke handelsrente. Deze is substantieel hoger dan de ‘gewone’ wettelijke rente (momenteel 8%, respectievelijk 2%). In de praktijk maakt het dus veel uit of de wettelijke rente, dan wel de wettelijke handelsrente is verschuldigd. De Hoge Raad bevestigt eerdere rechtspraak, waaruit
Lees verder ›
Drie maal het aanvangsmoment van de lange verjaringstermijn
Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt dat een schadevergoedingsvordering in ieder geval verjaart twintig jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis. Het is niet altijd even duidelijk wat de schadeveroorzakende gebeurtenis is, of wanneer die heeft plaatsgevonden. Het is dus ook niet altijd even duidelijk wanneer de vordering in ieder geval is verjaard. Dit stuk staat stil
Lees verder ›
Gestold aluminium in smeltovens: fysieke verbondenheid als vereiste voor bestanddeelvorming in de zin van artikel 3:4 lid 2 BW
In een tweetal samenhangende arresten van 13 november 2020 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de betekenis van het criterium “beschadiging van betekenis” in de zin van artikel 3:4 lid 2 BW. In deze zaken was aan de orde of aluminium dat was gestold in de ovens van de elektrolysefabriek van Zeeland Aluminium Company
Lees verder ›
Hoge Raad synchroniseert aanvangsmoment korte verjaringstermijn met klachtplicht
Bij arrest van 9 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1603) nuanceert de Hoge Raad zijn eerdere rechtspraak over de bepaling van het aanvangsmoment van de 5-jarige verjaringstermijn voor schadevergoedingsvorderingen (op grond van artikel 3:310 lid 1 BW). De Hoge Raad overweegt dat daarvoor onder omstandigheden van belang is dat de benadeelde juridisch advies heeft ingewonnen of bekend
Lees verder ›
Arts en ziekenhuis niet aansprakelijk voor schade door gemanipuleerde PIP-borstimplantaten
Een arts en ziekenhuis zijn niet aansprakelijk voor schade bij patiënten die het gevolg is van door fraude veroorzaakte ondeugdelijkheid van PIP-borstimplantaten. Dat beslist de Hoge Raad naar aanleiding van prejudiciële vragen van het Hof Den Bosch. Bij dat hof loopt een procedure tussen een patiënte en een ziekenhuis over de vraag of het ziekenhuis
Lees verder ›
Hoge Raad verduidelijkt beperkte reikwijdte Kolom-beschikking
In deze prejudiciële beslissing (ECLI:NL:HR:2020:749) gaat de Hoge Raad in op de reikwijdte van zijn beschikking in de Kolom-zaak (ECLI:NL:HR:2018:1617). Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een werknemer recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding bij een structurele en substantiële vermindering van de arbeidsduur. De reden hiervoor is dat de werknemer anders bij een latere
Lees verder ›
Hoge Raad verduidelijkt beperkte strekking artikel 3:301 lid 2 BW
ECLI:NL:HR:2020:538 Registergoederen worden in beginsel geleverd op grond van inschrijving van een notariële akte in de openbare registers. De rechter kan echter bepalen dat zijn uitspraak in plaats van (een deel van) de akte treedt, bijvoorbeeld als een van de partijen weigert mee te werken aan de levering. In dat geval treedt de uitspraak in
Lees verder ›
Gezag van gewijsde en belang bij wijziging dictum
In deze zaak (ECLI:NL:HR:2020:425) gaat de Hoge Raad in op de vraag of een door het hof bekrachtigd vonnis gezag van gewijsde toekomt, nu het hof dit vonnis heeft bekrachtigd op andere gronden dan de rechtbank. De Hoge Raad gaat daarnaast in op de vraag of een partij die een wijziging in het dictum wil bewerkstelligen daar belang bij heeft.
Lees verder ›
Prejudiciële vragen over ‘gegronde redenen’ voor verzet tegen verdere verhandeling gerepareerde merkproducten
In deze zaak (ECLI:NL:HR:2020:391) speelt de vraag of (en zo ja, onder welke omstandigheden) een merkhouder (EPAL) gegronde redenen heeft om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van gerepareerde merkproducten door een niet-licentienemer (PHZ). De Hoge Raad stelt hierover prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJEU”). Feiten De feiten in
Lees verder ›