In de blog Warmtewet: de rechten van verbruikers bespraken we op welke wijze de leveringszekerheid voor de verbruiker van warmte gewaarborgd wordt. Aan leveringszekerheid hebben verbruikers echter weinig als de tarieven volledig vrij zouden zijn. De Warmtewet geeft daarom ook regels over de tarieven waartegen warmtelevering plaatsvindt. In deze blog bespreken we de werking van dit prijsmechanisme uit de Warmtewet.
Welke kosten zijn gereguleerd in de Warmtewet?
In de Warmtewet is uitputtend bepaald welke kostenposten een warmteleverancier in rekening mag brengen bij een verbruiker. Het gaat dan om (i) een tarief voor de levering van warmte (ii) een tarief voor het in gebruik nemen van een afleverset (iii) een tarief voor de eenmalige aansluiting (iv) een afsluitingstarief en (v) een meettarief.[1] Voor al deze posten geldt dat de warmteleverancier een bepaald maximumbedrag in rekening mag brengen. Minder mag, meer dus niet.
Maximumprijs voor de levering van warmte
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) stelt jaarlijks het bedrag vast dat maximaal gerekend mag worden voor de levering van warmte.[2] Dit bedrag is gebaseerd op het niet-meer-dan-anders-principe waarbij gebenchmarkt is tegen de gasprijs. Dit houdt in dat een verbruiker die is aangesloten op een warmtenet niet meer mag betalen voor het afnemen van warmte dan dat hij zou betalen in het geval hij aangesloten zou zijn op een gastransportnet en dezelfde hoeveelheid warmte zou afnemen.[3] Op het gebruik van de gasreferentie is veel kritiek – nu dit vanwege de sterkte stijging van de gasprijzen tot hoge kosten kan leiden – in de toekomstige Wet Collectieve Warmtevoorzieningen zal deze koppeling dan ook worden losgelaten. De minister heeft echter laten weten dat het de nieuwe tariefregulering pas per 1 januari 2025 in werking zal treden.[4] Of dat haalbaar is, wordt echter betwijfeld. Het huidige systeem blijft komende tijd dus nog relevant, daarbij komt dat verschillende elementen uit het huidige systeem ook in de nieuwe wet zijn opgenomen. Genoeg reden om nader in te zoomen op de werking van het (huidige) prijsmechanisme.
Verschillende categorieën, verschillende maximumprijzen
De ACM stelt sinds 2020 maximumtarieven vast voor de levering van warmte op basis van de temperatuur van de geleverde warmte. Daarbij worden in het Warmtebesluit, waarin nadere regels worden gegeven als uitwerking van de Warmtewet, vier categorieën onderscheiden:[5]
- warmte die direct geschikt is voor ruimteverwarming en warm tapwater;
- warmte die uitsluitend direct geschikt is voor ruimteverwarming;
- warmte die niet direct geschikt is voor ruimteverwarming en warm tapwater; en
- warmte die uitsluitend direct geschikt is voor warm tapwater.
Bij warmte die direct geschikt is voor ruimteverwarming en de verwarming van tapwater moet gedacht worden aan stadsverwarming of WKO-projecten met collectieve warmtepompen. De temperatuur is doorgaans minimaal 60 graden Celsius en de verbruiker beschikt in de regel over een afleverset. De verbruiker wordt dus door één leverancier geheel voorzien in zijn warmtebehoefte.
Bij warmte die alleen direct geschikt is voor ruimteverwarming, maar niet voor de verwarming van warm tapwater, wordt warm tapwater bijvoorbeeld gemaakt door middel van een ‘booster warmtepomp’ en een boilervat of geleverd door een andere leverancier. De temperatuur van de warmte is doorgaans in tussen de 35 en 55 graden Celsius. Omdat de verbruiker zelf (elektra)kosten maakt, ligt de maximumprijs lager dan in de eerste categorie en is het gebruiksonafhankelijk deel, het vastrecht, 50% van het vastrecht in de eerste categorie. Datzelfde geldt voor leveringsovereenkomsten waarbij alleen warm tapwater wordt geleverd. Dan zullen nog kosten gemaakt moeten worden voor de ruimteverwarming. De leverancier mag voor het gebruiksafhankelijk deel wel het volledige tarief vragen.[6] Dit leidt namelijk niet tot meer kosten, omdat de kosten van de verbruiker samenhang met zijn verbruik.
Warmte op een temperatuur die niet direct geschikt is voor verwarming van ruimtes en ook niet voor verwarming van tapwater wordt ook wel bronwarmte genoemd, de warmte heeft in dat geval een temperatuur van zo’n 11 tot 20 graden Celsius. Bij levering van bronwarmte wordt de geleverde warmte door de verbruiker zelf via een warmtepomp nog verder opgewarmd. De warmteleverancier mag voor de levering van dit product alleen een gebruiksonafhankelijk deel in rekening brengen.[7] De verbruiker moet namelijk zelf nog extra kosten maken om de geleverde warmte verder op te warmen. Denk aan kosten voor de aanschaf of huur van een warmtepomp en kosten voor elektriciteit voor het gebruik van de warmtepomp. Het vastrecht is gebaseerd op het vermogen van de aansluiting en de hoogte is bepaald met inachtneming van de kosten die de bewoner zelf nog dient te maken.
De prijs van koude
Uitgangspunt van de Warmtewet is dat de levering van warmte is gereguleerd. De levering van koude is dit dus nadrukkelijk niet. Daarop bestaat een uitzondering, namelijk wanneer een verbruiker is aangesloten op een ‘warmte koude systeem’ waarbij de verbruiker verplicht is (technisch of juridisch) om zowel warmte als koude af te nemen. Aangezien de verbruiker geen vrije keuze heeft om koude al dan niet af te nemen, achtte de wetgever het noodzakelijk om de verbruiker te beschermen tegen excessieve prijzen.[8] Voor koude geldt het maximumtarief dat geldt op grond van artikel 4a Warmtebesluit. Ook hiervoor geldt alleen een vastrecht.
Vastrecht en verbruiksafhankelijk tarief per gigajoule
De ACM stelt jaarlijks op basis van de formules uit het Warmtebesluit het bedrag vast dat maximaal mag worden gerekend voor de levering van warmte.[9] De maximumprijs en tarieven worden door de ACM elk jaar medio december gepubliceerd in het Tarievenbesluit Warmte. De ACM moet bij het vaststellen van de maximumprijzen kijken naar een afnemer die op 1 januari van een jaar een warmteleveringsovereenkomst zou sluiten met een gasleverancier voor de duur van één jaar en daarvoor een gewogen gemiddeld tarief van de tien grootste leveranciers zou betalen.[10]
De hoogte van de tarieven hangt dus af van de eerder genoemde (temperatuur)categorieën, waarbij voor de meeste gevallen door de ACM twee tarieven worden vastgesteld die samen de maximumprijs vormen. Allereerst is er een maximumbedrag voor het gebruiksafhankelijk deel dat wordt uitgedrukt in een bedrag in euro’s per gigajoule aan geleverde warmte. Daarnaast wordt ook een maximumbedrag gepubliceerd voor het gebruiksonafhankelijk deel.[11] Het is volgens de systematiek mogelijk een hoger vastrecht en een lagere prijs per gigajoule te hanteren of andersom, als het totaal – per individuele verbruiker – maar niet hoger is dan de maximumprijs. In het Tarievenbesluit is ook de hoogte van het vastrecht voor bronwarmte opgenomen, net als de andere gereguleerde tarieven.
In het geval de warmteleverancier een bedrag rekent voor de levering van warmte dat hoger is dan de maximumprijs, geldt dat het bedrag van rechtswege wordt gesteld op de maximumprijs.[12] Mocht een verbruiker teveel hebben betaald dan kan hij dit terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling.[13]
Overgangsrecht
De systematiek met de vier categorieën is relatief nieuw. Tot 1 januari 2020 gold voor alle warmte, los van de temperatuur, dezelfde maximumprijs. De wetgever vond het echter niet passend dat voor een verbruiker die bronwarmte afneemt en zelf nog substantiële kosten maakt, dezelfde maximumprijs gold als voor de verbruiker die direct warmte afneemt op een temperatuur die direct geschikt is voor ruimteverwarming en warm tapwater. Vanaf 1 januari 2020 is er daarom een onderscheid tussen de verschillende categorieën zoals we die hiervoor bespraken, daarbij is ook de levering van koude gereguleerd die wordt geleverd middels een warmte koude systeem.
De nieuwe regelgeving trad vanaf 1 januari 2020 in werking. Veel verbruikers hadden echter al voor 1 januari 2020 een leveringsovereenkomst gesloten en de leveranciers hadden hun investeringen gebaseerd op de oude – hogere – tarieven. De wetgever vond dat het reguleren van bestaande contracteren conform het nieuwe recht een inbreuk vormde op de tussen partijen gemaakte afspraken en te veel invloed had op de rentabiliteit van de warmteprojecten.[14] De wetgever heeft daarom voorzien in overgangsrecht om een ‘zachte’ landing te regelen. Het overgangsrecht is echter niet in alle gevallen van toepassing. Om aanspraak te maken op het overgangsrecht moet kort gezegd (i) sprake zijn van een contract dat voor 1 januari 2020 is gesloten en (ii) moet het betreffende systeem voor 1 januari 2020 in gebruik zijn genomen.[15]
Indien aan voorgaande voorwaarden is voldaan moet daarnaast nog gekeken worden naar het type contract om te bepalen of en voor hoe lang het overgangsrecht geldt. Voor een contract voor bepaalde tijd geldt dat het overgangsrecht nog gedurende de resterende looptijd van het contract geldt. Voor een contract voor onbepaalde tijd geldt dat het overgangsrecht geldt tot 15 jaar vanaf de ingebruikname van het warmtesysteem zijn verstreken.
Conclusie
De maximumtarieven voor de levering van warmte moeten vastgesteld worden aan de hand van de temperatuur van de geleverde warmte. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat de leverancier in sommige gevallen een beroep kan doen op overgangsrecht. Naast de tarieven voor de levering van warmte zijn ook andere tarieven gereguleerd. In sommige gevallen is het echter complex om vast te stellen of sprake is van een gereguleerd of ongereguleerd tarief. In de praktijk is het antwoord op deze vraag vaak wel van groot belang, in het bijzonder bij nieuwbouwprojecten. In een volgende blog bespreken we daarom waar de grens ligt tussen gereguleerde en niet-gereguleerde tarieven. Verder bespreken we de tariefregulering voor afleversets.
[1] Artikel 2 lid 3 Warmtewet.
[2] Artikel 5 lid 1 Warmtewet.
[3] Artikel 5 lid 2 onder a Warmtewet.
[4] Kamerstukken II, 2022/23, 30 196, nr. 800, p. 1.
[5] Artikel 1a lid 1 Warmtebesluit.
[6] Artikel 4 lid 1 Warmtebesluit.
[7] Artikel 3 lid 3 Warmtebesluit.
[8] Nota van Toelichting, Stb. 2019, 133, p. 20.
[9] Artikel 5 lid 1 Warmtewet.
[10] Artikel 3 en 4 Warmtebesluit.
[11] Artikel 5 lid 2 onder b Warmtewet.
[12] Artikel 5 lid 6 Warmtewet.
[13] Artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek.
[14] Nota van Toelichting bij het Warmtebesluit 26 maart 2019, Stb. 2019, 133, p.22.
[15] Artikel 4a lid 4 Warmtebesluit.