Samenwerkingsovereenkomst horecaexploitatie
In deze zaak ontstond een geschil tussen de exploitant van de Hermitage Amsterdam (hierna ‘de Stichting’), en de exploitant van de in dat museum gevestigde horeca, Hermitage Café. Bron van het geschil was de door partijen in 2004 gesloten samenwerkingsovereenkomst. Daarin waren onder andere afspraken gemaakt over de vergoeding die Hermitage Café aan de Stichting verschuldigd was voor de horecaexploitatie, namelijk een vaste bijdrage van € 150.000 per jaar en een variabele bijdrage ter hoogte van 8% van de gerealiseerde omzet boven een bedrag van € 2.375.000. In 2009 werd in de samenwerkingsovereenkomst een verplichting opgenomen voor Hermitage Café om het in het museum gevestigde restaurant steeds van maandag tot zaterdag ’s avonds open te stellen voor gasten. De resultaten van deze avondopenstelling vielen echter tegen. Mede daarom traden partijen eind 2012 met elkaar in overleg over de uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst verschuldigde vergoedingen en de openingstijden.
Overleg wijzigen samenwerkingsovereenkomst mislukt
Met instemming van de Stichting werd het restaurant vanaf mei 2013 alvast in de avonduren gesloten. Die instemming werd gegeven onder de voorwaarde dat partijen uiteindelijk overeenstemming zouden bereiken. Dat bleek echter niet te lukken. In augustus 2013 deed Hermitage Café zelfs het voorstel de samenwerkingsovereenkomst te beëindigen. De Stichting verwierp dit voorstel en sommeerde Hermitage Café de avondopenstelling van het restaurant te hervatten. In oktober 2013 werden opnieuw voorstellen uitgewisseld. De Stichting deed daarbij het voorstel om de vaste jaarlijkse bijdrage te verhogen naar € 175.000 en een variabele vergoeding op te nemen van 6% over omzet boven € 1.600.000. Daarnaast zou Hermitage Café haar horecafaciliteiten ’s avonds ten dienste van het museum openstellen voor sponsors en derden, waarbij het 20% van de opbrengsten van die avondopenstelling zou afdragen aan de Stichting en waarbij de avondopbrengsten bovendien ook zouden meetellen als omzet bij de berekening van de 6% omzetafhankelijke bijdrage. Hermitage Café heeft vervolgens aan de Stichting laten weten akkoord te gaan met de vaste en variabele bijdrage, maar niet met het af te dragen percentage over de omzet in de avonduren en verder af te zien van de avondopenstelling van het restaurant. De Stichting heeft daarop Hermitage Café gesommeerd de oorspronkelijke samenwerkingsovereenkomst na te komen en het restaurant weer te openen voor publiek. Aan die sommatie heeft Hermitage Café niet voldaan. De Stichting vorderde daarop ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst, ontruiming van de horecagedeelten en veroordeling van Hermitage Café tot schadevergoeding op te maken bij staat. Hermitage café vorderde in reconventie veroordeling van de Stichting tot schadevergoeding op te maken bij staat.
Hof past beperkende werking redelijkheid en billijkheid toe
Bij de kantonrechter kreeg de Stichting gelijk, waarop de Stichting de samenwerkingsovereenkomst ontbond en Hermitage Café de horecagedeelten van het museum in 2015 heeft ontruimd. Het Gerechtshof Amsterdam wees de vorderingen van de Stichting echter alsnog af en veroordeelde haar tot vergoeding van de door Hermitage Café geleden schade als gevolg van de ontbinding en ontruiming (ECLI:NL:GHAMS:2016:1547). Het oordeel van het Hof was gestoeld op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW): de Stichting kon zich in de gegeven omstandigheden niet beroepen op de bepaling uit de samenwerkingsovereenkomst die Café Hermitage verplichtte het restaurant ’s avonds voor het publiek te openen. Het Hof achtte hierbij met name van belang dat: (i) Hermitage Café had ingestemd met de door de Stichting voorgestelde wijziging van de vaste en variabele bijdrage, (ii) in de onderhandelingen steeds uitgangspunt is geweest dat het restaurant in de avonduren gesloten zou zijn, (iii) het restaurant wegens achterblijvende omzet eerder al ’s avonds gesloten was, (iv) tot het laatste voorstel van de Stichting nimmer aan de orde was geweest dat Hermitage Café over de avondopbrengst een aanvullend percentage zou moeten afdragen, en (v) dat de verlaagde omzetgrens ook zonder avondopenstelling gehaald zou worden, zodat over eventuele avondopbrengst zowel de variabele vergoeding van 6% als de extra vergoeding van 20% afgedragen zou moeten worden. Weliswaar had Hermitage Café ook onder die omstandigheden, gelet op haar exploitatieplicht, niet zonder meer mogen weigeren mee te werken aan enige avondopenstelling, maar de Stichting mocht op haar beurt in haar sommatie naar redelijkheid en billijkheid niet zomaar terugvallen op de oude afspraak (openstelling zes avonden per week). Daarbij achtte het Hof ook nog van belang dat geen mediator was ingeschakeld, terwijl partijen dit in de samenwerkingsovereenkomst in ieder geval voor geschillen over de bedrijfsvoering door Hermitage Café verplicht hadden gesteld.
De Hoge Raad laat in stand
Het cassatiemiddel van de Stichting bestond uit vier onderdelen, maar onderdelen 1, 3 en 4 worden door de Hoge Raad afgedaan met de verkorte motivering van artikel 81 RO. De klachten in onderdeel 2 hadden de strekking dat het Hof had miskend dat bij een beoordeling van een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid rekening moet worden gehouden alle relevante omstandigheden van het geval. Als het Hof dit al niet had miskend, heeft het zijn oordeel niet naar behoren gemotiveerd, aldus de Stichting. De Hoge Raad doet ook deze klachten vrij gemakkelijk af. Het Hof heeft niet miskend dat alle relevante omstandigheden van het geval in ogenschouw moesten worden genomen en het heeft zijn oordeel ook toereikend gemotiveerd. Volgens de Hoge Raad ligt in het oordeel van het Hof immers besloten dat de afspraak over de structurele avondopenstelling inmiddels naar het oordeel van beide partijen achterhaald was en dat de Stichting in redelijkheid niet van Hermitage Café mocht verwachten dat deze ermee zou instemmen dat zij nog eens 20% van de omzet in de avonduren aan de Stichting zou moeten afdragen, omdat avondexploitatie onder die omstandigheden nooit rendabel zou zijn. De Hoge Raad verwerpt dan ook het beroep van de Stichting.
Conclusie
De beperkende werking van redelijkheid en billijkheid is bij uitstek een casuïstisch leerstuk en dit arrest voegt aan dat leerstuk geen noemenswaardige nieuwigheden toe. Toch is het arrest de moeite waard. Ten eerste geeft het toch enig idee van het soort omstandigheden waaronder een beroep op dit weinig toegepaste leerstuk kan slagen. Daarnaast brengt het arrest onder de aandacht dat wanneer gedurende onderhandelingen steeds een bepaald uitgangspunt wordt gehanteerd (geen avondopenstelling), naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn om plotsklaps op de oude afspraken terug te vallen (wel avondopenstelling). In dit geval heeft daarbij zeker meegespeeld dat partijen op andere belangrijke punten, zoals de vaste en variabele bijdragen, uiteindelijk wel een akkoord hadden bereikt en dat zij hadden geanticipeerd op de nieuwe afspraken door het restaurant alvast in de avonduren te sluiten.
Deze auteur is niet langer werkzaam bij BarentsKrans, voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Philip Fruytier.