Onpartijdigheid van de rechter
6 december 2022
Leestijd: 6 minuten
Cassatie Nieuw verschenen arresten

Onpartijdigheid van de rechter

Iedereen die bij een rechtszaak betrokken raakt, moet er op kunnen vertrouwen dat het er bij de behandeling van de zaak eerlijk aan toe gaat. Daarom is een van de belangrijkste uitgangspunten van de rechtsstaat dat de rechter onafhankelijk en onpartijdig is. In zijn arrest van 25 november 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1738) besteedt de Hoge Raad aandacht aan het beginsel van onpartijdigheid van de rechter. In deze blog bespreek ik het beginsel en ga ik in op het arrest van de Hoge Raad.

Onpartijdigheid van de rechter

De basis voor het beginsel van rechterlijke onpartijdigheid is gelegen in artikel 6 EVRM. Op grond van die bepaling heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie die bij wet is ingesteld. Onpartijdigheid houdt in dat de rechter kan beslissen zonder enige binding ten opzichte van partijen en het overheidsapparaat en zonder dat zijn beslissing door een ander dan een in dezelfde zin onafhankelijke instantie kan worden gewijzigd.[1]

Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de beoordeling van de onpartijdigheid van een rechter tweeledig is.[2] Allereerst geldt een subjectieve toets die bepaalt hoe de persoonlijke instelling van de rechter is ten opzichte van de zaak. Daarbij wordt de rechter vermoed onpartijdig te zijn.[3] Daarna volgt een objectieve toets naar externe feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor de gedachte dat de rechter niet onpartijdig is. Beslissend is of de vrees voor een niet-onafhankelijke rechter objectief gerechtvaardigd is.[4]

Deze vereisten heeft de Hoge Raad in vaste rechtspraak zo verwoord dat voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dat is slechts anders indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.[5]

Wraking

Indien vrees bestaat voor partijdigheid van een rechter staat aan een procespartij de mogelijkheid tot wraking ter beschikking. Bij wraking wordt verzocht tot vervanging van één of meer van de aan de betreffende zaak gekoppelde rechters. Op grond van artikel 36 Rv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Die open norm wordt ingevuld aan de hand van de hiervoor besproken tweeledige toets.

De casus

In deze zaak verzoekt het Waterschap Vechtstromen om wijziging of opheffing van een erfdienstbaarheid. De rechtbank heeft de vordering toegewezen en de erfdienstbaarheid gewijzigd onder de voorwaarde dat verweerder schadeloos zou worden gesteld. Bij tussenarrest heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de wijziging van de erfdienstbaarheid bekrachtigd.

Teneinde de schadeloosstelling vast te stellen, heeft verweerder een partijdeskundige ingeschakeld. Op basis van het door de deskundige opgestelde deskundigenrapport maakt verweerder onder meer aanspraak op de kosten van bijstand van de partijdeskundige. Het hof oordeelt dat ruimhartig moet worden omgegaan met deze door verweerder gevorderde kosten. Het hof stelt verweerder vervolgens in de gelegenheid om te specificeren welke uren voor vergoeding in aanmerking komen.

De partijdeskundige van verweerder blijkt lid te zijn van de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Een van de raadsheren die het tussenarrest heeft gewezen is eveneens lid van de pachtkamer en heeft in die hoedanigheid samen met de partijdeskundige pachtzaken behandeld.

Dit was reden voor het Waterschap om de kamer van het hof die het tussenarrest heeft gewezen te wraken. De kamer heeft vervolgens in de wraking berust, waarna de zaak is verwezen naar een andere kamer, alwaar de behandeling wordt voortgezet. Het hof oordeelt dat de zaak niet integraal opnieuw zal worden behandeld. Het is aan de nieuwe kamer om te oordelen of al dan niet wordt teruggekomen op bindende eindbeslissingen in het reeds gewezen tussenarrest.

Hoge Raad: objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid

Het Waterschap kan zich in de door het hof voorgestelde voortgang niet vinden en klaagt bij de Hoge Raad dat de oordelen van het hof ten aanzien van de schadeloosstelling van verweerder in het tussenarrest tot stand zijn gekomen in strijd met artikel 6 EVRM, nu ten aanzien van de raadsheren de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestaat.

Bij de beoordeling van de klacht zet de Hoge Raad de eerder genoemde hoofdregel voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze procespartij dienaangaande bestaande vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is.

Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat een partij die na een tussenuitspraak een wrakingsverzoek heeft gedaan, de mogelijkheid heeft om in een hogere instantie aan te voeren dat de aangevochten rechterlijke beslissing niet in stand kan blijven, omdat wegens het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter(s) geen sprake is geweest van een eerlijke procedure als bedoeld in artikel 6 EVRM, ondanks dat het hof in het wrakingsverzoek heeft berust.

De Hoge Raad komt – anders dan advocaat-generaal Rank-Berenschot – tot de conclusie dat de vrees voor partijdigheid ten aanzien van de raadsheer die lid is van de pachtkamer objectief gerechtvaardigd is. Daarbij acht de Hoge Raad onder meer relevant dat het hof in het tussenarrest heeft geoordeeld dat met de door verweerder gevorderde kosten van de partijdeskundige ruimhartig moet worden omgegaan.

Ten aanzien van de andere twee raadsheren is de vrees voor partijdigheid van het Waterschap volgens de Hoge Raad niet objectief gerechtvaardigd. De Hoge Raad vernietigt het tussenarrest van het hof en verwijst de zaak naar een ander hof, alwaar de zaak volledig opnieuw zal moeten worden beoordeeld.

Conclusie

In een rechtsstaat worden rechters geacht om op een onafhankelijke en onpartijdige manier tot hun oordeel te komen. Indien een partij vermoedt dat sprake is van partijdigheid van de rechter, staan aan die partij mogelijkheden ter beschikking om dat aan de kaak te stellen. In dit arrest herhaalt de Hoge Raad het toetsingskader voor beoordeling van de onpartijdigheid van een rechter. Relevant is bovendien dat ook indien het hof in het wrakingsverzoek heeft berust, onder omstandigheden de mogelijkheid bestaat om de kwestie toch aan de Hoge Raad voor te leggen.

 

De auteur van dit artikel is niet langer werkzaam bij BarentsKrans, voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Philip Fruytier.

 

[1] Zie bijv. EHRM 28 juni 1984, nr. 7819/77 en 7878/77 (Campbell & Fell).

[2] Zie bijv. EHRM 24 mei 1989, NJ 1990/627 (Hauschildt t. Denemarken).

[3] Zie bijv. EHRM 23 juni 1981, NJ 1982/602 (Le Compte, Van Leuven & De Meyere t. België).

[4] Zie bijv. EHRM 15 oktober 2009, NJ 2010/180 (Micallef t. Malta).

[5] Zie bijv. HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7956.