In een arrest van 5 februari 2021 is de Hoge Raad de erfgenamen van een vermiste verzekeringnemer te hulp gekomen door te oordelen dat een verzekeraar niet aan uitkering kan ontkomen als hij de verzekeringnemer of diens rechtsopvolgers niet gewaarschuwd heeft over de gevolgen van het niet-nakomen van de mededelingsplicht uit art. 7:928 lid 1 BW.
In de lente van 2006 raakt een man vermist. Zijn bedrijf gaat failliet en er wordt een curator aangesteld om het faillissement af te wikkelen. Verzekeraar Aegon komt er naar aanleiding van het faillissementsverslag achter dat de man, die in 2005 een overlijdensrisicoverzekering was aangegaan bij Aegon, bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst zijn schuldenpositie niet naar waarheid had opgegeven. De man bleek schulden te hebben die hij bij het invullen van het aanvraagformulier voor de verzekering deels had verzwegen. Op 1 november 2007 stuurt Aegon een brief naar de curator, waarin de verzekeraar de vernietiging van de verzekeringsovereenkomst inroept wegens het schenden van de mededelingsplicht uit art. 7:928 lid 1 BW.
Weigering uitkering aan erfgenamen
In april 2011 wordt het stoffelijk overschot van de man aangetroffen in een kanaal. Wanneer de erfgenamen van de man aanspraak willen maken op de uitkering van het verzekerde kapitaal, weigert Aegon die uitkering met een beroep op de schending van de mededelingsplicht van de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst. De erfgenamen stellen zich vervolgens op het standpunt dat Aegon zich niet op de gevolgen van het schenden van de mededelingsplicht door hun vader kan beroepen, omdat Aegon de brief van 1 november 2007 naar de curator heeft verstuurd en niet, zoals artikel 7:929 lid 1 BW voorschrijft, naar de verzekeringnemer of zijn erven zelf.
Had Aegon de brief inderdaad naar de vermiste verzekeringnemer moeten versturen? Of was het versturen van de kennisgeving naar de curator voldoende om aan de kennisgevingsplicht te voldoen? De man was immers vermist, waardoor hij geen kennis kon nemen van de waarschuwing, maar het was nog niet bekend dat hij was overleden, waardoor een brief aan de erven ook nog niet voor de hand lag.
De Hoge Raad heeft zich onlangs over deze vraag gebogen en geoordeeld dat de verzekeraar gehouden is de kennisgeving aan de verzekeringnemer of diens rechtsopvolger(s) te verzenden en niet kan volstaan aan met een kennisgeving aan de eerst begunstigde van de verzekering of een andere derde.
Mededelingsplicht door verzekerde
Op grond van art. 7:928 lid 1 BW is de verzekeringnemer verplicht om vóór het sluiten van de verzekeringsovereenkomst alle aan hem bekende feiten aan de verzekeraar mede te delen, waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat de beslissing van de verzekeraar om wel of geen verzekeringsovereenkomst te sluiten en welke voorwaarden aan de verzekering worden gesteld, daarvan afhangt of af kan hangen. De niet-nakoming van deze mededelingsplicht kan ertoe leiden dat de verzekeraar de verzekering met dadelijke ingang kan opzeggen (art. 7:929 lid 2 BW) of dat de verzekeraar niet of niet onverkort is gehouden tot uitkering onder de verzekering (art. 7:930 leden 3-5 BW).
Rechtsgevolgen inroepen door verzekeraar
Wil de verzekeraar die ontdekt dat aan de in art. 7:928 BW omschreven mededelingsplicht niet is voldaan de rechtsgevolgen daarvan kunnen inroepen, dan dient hij de verzekeringnemer binnen twee maanden na de ontdekking daarvan te geïnformeerd te hebben onder vermelding van de mogelijke gevolgen (art. 7:929 lid 1 BW). Deze bepaling is van semi-dwingend recht: indien de verzekeringnemer een natuurlijk persoon is en hij de verzekering sluit anders dan in de uitoefening van beroep of bedrijf, dan kan van art. 7:928, 7:929 en 7:930 BW niet ten nadele van de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde worden afgeweken (zie art. 7:943 lid 3 BW). De kennisgeving dient schriftelijk te geschieden (art. 7:933 lid 1 BW).
Voldeed Aegon aan de vereisten om uitkering te weigeren?
De erfgenamen van de verzekeringnemer stelden zich in deze procedure op het standpunt dat Aegon, door de brief aan de curator van de vermiste verzekeringnemer te sturen, niet had voldaan aan het dwingendrechtelijke vereiste van art. 7:929 lid 1 BW. Derhalve zou Aegon geen beroep toekomen op de gevolgen van de schending van de mededelingsplicht en de vernietiging van de verzekeringsovereenkomst geen doel hebben getroffen.
Aegon betoogde dat dit een te starre interpretatie is van wat artikel 7:929 lid 1 BW van een verzekeraar vergt. Volgens verzekeraar viel niet in te zien waarom het Aegon rechtens zou kunnen worden tegengeworpen dat zij niet heeft getracht om de verzekeringnemer per post te bereiken, nu vaststaat dat dit niet zou zijn gelukt. Met een brief aan de verzekeringnemer had het door art. 7:929 lid 1 BW beoogde doel immers niet bereikt kunnen worden: door de afwezigheid van de verzekeringnemer hadden geen relevante maatregelen naar aanleiding van deze brief kunnen worden genomen, zoals het sluiten van een nieuwe verzekering. Ook had het hof volgens Aegon ook bij zijn oordeel moeten betrekken dat Aegon had gesteld dat de curator de brief direct had doorgestuurd aan (en besproken met) de echtgenote van de verzekeringnemer, die toen de begunstigde van de verzekering was. De echtgenote van de verzekeringnemer is in december 2010 overleden.
Oordeel Hoge Raad: erfgenamen worden in het gelijk gesteld
De Hoge Raad bepaalt in dit arrest dat de toepassing van art. 7:929 lid 1 BW inderdaad met zich brengt dat de verzekeraar de kennisgeving van de schending van de in art. 7:928 BW omschreven mededelingsplicht slechts kan doen aan de verzekeringsnemer zelf, dan wel aan diens rechtsopvolger(s). Daartoe overweegt de Hoge Raad dat uit de parlementaire geschiedenis[1] blijkt dat aan de kennisgevingsplicht de gedachte ten grondslag ligt dat de verzekeraar zijn wederpartij niet in onzekerheid mag laten over de vraag of hij zich een beroep op schending van de mededelingsplicht wil voorbehouden, en de zaak niet op haar beloop mag laten. Voor de verzekeringnemer kan het van belang zijn snel duidelijkheid te hebben over de vraag of de verzekeraar dekking weigert, omdat de verzekeringnemer dan nog de gelegenheid heeft elders een verzekering te sluiten of een derde aan te spreken.
Ook in geval van overlijden van de verzekeringnemer die tevens verzekerde is onder een levensverzekering, kan de verzekeraar ter voldoening aan de kennisgevingsplicht niet volstaan met een kennisgeving aan de eerst begunstigde of een andere derde. Volgens de Hoge Raad kunnen de erfgenamen/rechtsopvolgers van de verzekeringnemer namelijk een eigen belang hebben om op de hoogte gesteld te worden van het beroep op de schending van de mededelingsplicht, dat niet hetzelfde hoeft te zijn als dat van de begunstigde of de andere derde.
De Hoge Raad geeft de verzekeraar nog een praktische tip mee: bij het doen van de kennisgeving aan een vermiste verzekeringnemer kan de verzekeraar een brief sturen aan het laatste bij hem bekende adres van de verzekeringnemer, dan wel diens rechtsopvolger(s).[2] Deze kennisgeving heeft krachtens art. 3:37 lid 3 BW werking op het moment dat deze op dat adres is afgeleverd, ook indien de verzekeringnemer niet van de inhoud van die verklaring kan kennisnemen, bijvoorbeeld als gevolg van afwezigheid of vermissing.
Conclusie: kennisgeving altijd naar verzekeringnemer of rechtsopvolgers
Een kennisgeving in de zin van art. 7:929 lid 1 BW moet altijd aan de verzekeringnemer of diens rechtsopvolgers worden gestuurd, ook wanneer de verzekeringnemer vermist is en daarom onzeker is of deze kennis zal nemen van het bericht. Met andere woorden: voor kennisgeving is geen kennisneming vereist. Kennisgeving aan de direct belanghebbende, zoals een meeverzekerde echtgenoot, is niet voldoende om aan de kennisgevingsplicht te voldoen, omdat de rechtsopvolger(s) andere belangen kunnen hebben bij de kennisgeving dan de direct belanghebbende. Door de brief aan de curator te versturen heeft Aegon de kennisgeving aan de verkeerde persoon gedaan en kan zij niet aan uitkering van de verzekering aan de erfgenamen ontkomen door zich op de (gevolgen van) de schending van de mededelingsplicht te beroepen.
Bescherming van de rechtsopvolgers
De Hoge Raad stelt in deze uitspraak de bescherming van de rechtsopvolger(s) van vermiste of overleden verzekeringnemers voorop. De vernietiging van een verzekeringsovereenkomst kan grote gevolgen hebben voor een verzekeringnemer, of in dit geval voor diens kinderen. Het belang van de verzekeringnemer of diens erven om tijdig te weten dat de verzekeraar een probleem heeft gesignaleerd dat gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van de verzekering of voor de uitkering onder de verzekering weegt dan ook zwaar. Dat de Hoge Raad een strikte opvatting van de kennisgevingsplicht huldigt verbaast dan ook niet en past mijns inziens bij het principieel beschermende karakter daarvan.
[1] Parl. Gesch. Boek 7 Titel 17, p. 30-34.
[2] Parl. Gesch. Boek 7 Titel 17, p. 53-54.