
Over rechtsverwerking en artikel 6:89 BW bij betalingsverplichtingen
Het Pekingeenden-arrest uit 1968 (ECLI:NL:HR:1968:AB6996) is één van de bekendste voorbeelden van rechtsverwerking uit de Nederlandse rechtspraak. Het arrest is nog steeds relevant voor het leerstuk rechtsverwerking. Bovendien laat het arrest nieuw licht schijnen op de discussie over het toepassingsbereik van een in 1992 geïntroduceerde wettelijke vorm van rechtsverwerking: de algemene verbintenisrechtelijke klachtplicht van artikel 6:89 BW. In dit blog bespreek ik het arrest en zijn mogelijke relevantie voor artikel 6:89 BW.
De enigszins macabere casus van het Pekingeenden-arrest
We spreken omstreeks 22 februari 1960. Een pluimveebedrijf komt met Calot, een pluimveeslachterij en mesterij, schriftelijk overeen om 140.000 stuks witte pekingeenden aan Calot te leveren. Calot zou het pluimveebedrijf daarvoor een prijs van 1,80 gulden per kilo ‘nuchter gewicht’ betalen. De eenden moeten schoon zijn, goed in het verendek zitten en bovendien een nuchtere maag hebben. Het pluimveebedrijf zou de leveringen zoveel mogelijk verdelen over het seizoen.
Calot heeft op grond van dit contract in drie gevallen de mogelijkheid om bepaalde kortingen op de overeengekomen koopprijs toe te passen: bij vervuilde eenden, eenden met kale plekken in het verendek of eenden die niet nuchter zijn. Calot past deze kortingen vanaf 24 april 1960 tot in september van dat jaar structureel toe.
Na op 27 mei 1960 tegen de tot dan toe toegepaste kortingen te protesteren, uit het pluimveebedrijf vervolgens pas voor het eerst op 23 februari 1961 bij monde van haar raadsman een bezwaar tegen de door Calot gedurende de rest van het jaar 1960 toegepaste kortingen. Het pluimveebedrijf vordert in rechte alsnog betaling van de door Calot gekorte bedragen.
Rechtbank en hof wijzen het overgrote deel van deze vordering af. Het hof legt aan dat oordeel ten grondslag dat sprake was van talrijke op zichzelf staande en met korte tussenpozen plaatsvindende leveranties pekingeenden. Calot heeft het pluimveebedrijf ten aanzien van die leveranties regelmatig en op inzichtelijke wijze in kennis gesteld van door haar toegepaste kortingen. Nu het pluimveebedrijf niet telkens spoedig na ontvangst van die informatie over de toegepaste kortingen heeft geklaagd, heeft het zijn aanspraak op de gekorte bedragen in zoverre verwerkt. Door het stilzitten van het pluimveebedrijf kon Calot, die de eenden intussen allang had geslacht, geen bewijs meer produceren over de toestand van de eenden bij ontvangst daarvan. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand (zie HR 5 april 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB6996).
Een klassiek voorbeeld van rechtsverwerking
Deze klassieke en naar de aard der zaak enigszins macabere casus is in de Nederlandse rechtssfeer één van de bekendste voorbeelden van toepassing van het leerstuk van rechtsverwerking. Rechtsverwerking is de sanctie op gedrag van de schuldeiser waardoor de positie van de schuldenaar onaanvaardbaar wordt benadeeld of verzwaard wanneer de schuldeiser toch zijn rechten jegens de schuldenaar kan uitoefenen. De schuldeiser verwerkt in dat geval zijn rechten jegens de schuldenaar (zie recent HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:24, rov. 3.4).
Relevantie van het Pekingeenden-arrest voor toepassingsbereik artikel 6:89 BW
Het leerstuk rechtsverwerking heeft sinds de introductie van het nieuw BW aan belang ingeboet. Dat was ook de bedoeling van de wetgever. In 1992 zijn de wettelijke klachtplichten (artikel 6:89 en 7:23 lid 1 BW) geïntroduceerd. De wettelijke klachtplichten hebben daarna ongeveer tien jaar lang een vrijwel slapend bestaan geleid. Na de millenniumwisseling wisten schuldenaren de weg naar deze voor hen gunstige bepalingen steeds beter te vinden. Rechtsverwerking in het domein van wanprestatie wordt inmiddels vrijwel volledig beheerst door deze bijzondere wetsbepalingen.
Met name ten aanzien van artikel 6:89 BW bestaat discussie over het toepassingsbereik. De plaats van deze klachtplicht in de wet (namelijk afdeling 6.1.9 BW: over de gevolgen van de niet-nakoming van verbintenissen) suggereert dat hij van toepassing is op alle verbintenissen. De wetgever heeft bij de introductie ervan echter uitsluitend toepassingsvoorbeelden genoemd die zien op de verbintenis tot levering van een zaak. Dat is het archetype verplichtingen waarmee de klachtplicht van oudsher wordt geassocieerd. De Hoge Raad heeft één keer overwogen dat artikel 6:89 BW van toepassing is op ‘alle verbintenissen’, maar de zin waarin hij dat heeft gedaan is multi-interpretabel.
In de literatuur en lagere rechtspraak bestaat verschil van inzicht over de vraag of artikel 6:89 BW van toepassing is op de verbintenis tot betaling van een geldsom. Het Pekingeenden-arrest laat op die discussie misschien wel een nieuw licht schijnen. In die casus werd door het hof immers aangenomen dat de verkoper had verzuimd om op tijd te klagen over door de koper toegepaste kortingen op de koopprijs. Hier wordt in feite een soort klachtplicht aan verkoperszijde aangenomen.
Het gaat in deze casus dus niet om een klachtplicht voor de koper met het oog op de conformiteit van de door de verkoper geleverde goederen, zoals tegenwoordig in artikel 7:23 lid 1 BW vervat, maar om een klachtplicht voor de verkoper met betrekking tot de gebrekkige nakoming van de verplichting tot betaling van de koopprijs door de koper.
De door de koper toegepaste kortingen waren direct gerelateerd aan de kwaliteit van de door de verkoper geleverde eenden. De kwaliteit van deze eenden was vrij snel na levering niet meer te verifiëren, aangezien de eenden werden geslacht. Dat zadelde de koper, die op grond van het contract kortingen op de koopprijs mocht toepassen, op met een bewijsprobleem.
Conclusie
Deze klassieke casus demonstreert dat bewijsproblemen die normaal gesproken met de klachtplicht worden geassocieerd, niet alleen spelen bij de verplichting tot levering van een zaak. Dergelijke bewijsproblemen kunnen net zo goed spelen bij de verplichting tot betaling van de daartegenover staande prijs. Het Pekingeenden-arrest laat zien dat artikel 6:89 BW bij dat type verbintenissen op zichzelf een nuttige functie zou kunnen vervullen.