Mini enquête bij Stichtingen
1 maart 2024
Leestijd: 6 minuten

De mini-enquête bij stichtingen: de slag om kasteel Oud-Wassenaar (artikel 2:298 BW)

Geen leden, geen aandeelhouders, geen vennoten, en toch beheren stichtingen soms vele miljarden aan vermogen. Waar de governance bij verenigingen-of vennootschappen omgeven is met checks-and-balances kan deze bij stichtingen vrij eenvoudig worden vormgegeven. In beginsel is er namelijk alleen een bestuur. Een stichting kan daarmee vatbaar zijn voor misbruik. In de onderstaande zaak over kasteel Oud-Wassenaar werd dit pijnlijk duidelijk. Zonder het optreden van het Openbaar Ministerie (OM) had dit prachtige kasteel voor de stichting verloren kunnen gaan in een twijfelachtige vastgoedtransactie[1]. Het OM maakte hierbij gebruik van haar bevoegdheid om een verzoek tot ontslag van de bestuurder in te dienen en lokte daarmee een mini-enquête uit (artikel 2:298 BW). Wat dit betekent bespreek ik in deze blog.

Openbaar Ministerie komt in actie in Wassenaar

Tussen de landgoederen in Wassenaar ligt een kasteel waar geregeld feesten en gala’s worden gehouden. Het kasteel, Oud-Wassenaar geheten, is eigendom van een stichting, met één bestuurder. Er is geen raad van toezicht of commissarissen. De bestuurder besluit in augustus 2021 om het kasteel voor € 825.000 aan zichzelf te verkopen, om het vervolgens later voor maar liefst € 3.500.000 aan een derde partij door te verkopen (ook wel een A-B-C-transactie genoemd). In de periode tussen deze verkopen treedt een tweede bestuurder aan bij de stichting. Het OM ziet met lede ogen aan hoe de eerste bestuurder zichzelf kennelijk verrijkt ten koste van de stichting en start een civielrechtelijke procedure bij de rechtbank Den Haag (artikel 2:298 BW). De rechtbank schorst uiteindelijk beide bestuurders en benoemt een tijdelijk bestuurder. En wellicht nog belangrijker: de rechtbank geeft de tijdelijke bestuurder de opdracht mee om een onderzoek in te stellen naar het beleid en de gang van zaken van de stichting (de mini-enquête).

Ontslaggronden en mini-enquête (artikel 2:298 BW)

Vanwege de soms gebrekkige governance bij stichtingen heeft het OM ‘extra’ bevoegdheden toebedeeld gekregen. Het bekendste voorbeeld hiervan is dat op verzoek van het OM de rechtbank op grond van artikel 2:298 BW een bestuurder kan ontslaan vanwege (i) verwaarlozing van zijn taak, (ii) andere gewichtige redenen, (iii) wijzigingen van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn lidmaatschap niet langer in redelijkheid gevergd kan worden en (iv) het niet voldoen aan een door de voorzieningenrecht gegeven bevel op grond van artikel 2:297 BW. Deze ontslaggronden zijn op basis van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) vanaf 1 juli 2021 aanmerkelijk verruimd. Eerder schreef ik samen met Lisanne Vissers de blog ‘WBTR – een nieuwe werkelijkheid voor stichtingen en verenigingen’. Onder het oude recht gold als voornaamste ontslaggrond dat het bestuur zich schuldig had gemaakt aan financieel wanbeheer. Dit oude recht is nog steeds van toepassing op gedragingen van vóór 1 juli 2021. Aangezien de vastgoedtransactie bij de zaak over kasteel Oud-Wassenaar na deze datum plaatsvond is het nieuwe recht van toepassing.

Niet alleen het OM kan de rechtbank verzoeken tot ontslag van een bestuurder van een stichting, ook belanghebbenden kunnen dat doen. Een belanghebbende is iemand die ofwel zodanig in zijn eigen belang wordt getroffen dat deze mag opkomen om dit belang te beschermen ofwel anderszins nauw betrokken is bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld (Scheipar-beschikking).[2] Per geval moet steeds bepaald worden of aan deze maatstaf voldaan is. Ook voormalige bestuurders en toezichthouders kunnen onder omstandigheden als belanghebbende worden aangemerkt en een verzoek tot ontslag indienen.

Nadat het OM of de belanghebbende een verzoek tot ontslag van de bestuurder heeft ingediend, kan de rechtbank bevelen dat er een onderzoek verricht moet worden naar het beleid en de gang van zaken bij de stichting. Voor dat onderzoek stelt de rechtbank een tijdelijk bestuurder, die onder meer de opdracht krijgt om een onderzoek te verrichten.[3] In de zaak over kasteel Oud-Wassenaar kreeg de tijdelijke bestuurder onder meer de opdracht mee om rechtsmaatregelen te treffen om het kasteel weer terug in eigendom te laten komen van de stichting.

Aangezien een onderzoek in het kader van artikel 2:298 BW vergelijkbaar is met het onderzoek in een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer, wordt dit ook een mini-enquête genoemd. Voor veel stichtingen biedt deze gelijkschakeling met het enquêterecht een belangrijke waarborg, nu stichtingen alleen onderwerp kunnen zijn van een enquêteverzoek, indien zij een onderneming in stand houden waarvoor ingevolge de Wet op Ondernemingsraden (WOR) een ondernemingsraad ingesteld moet zijn (artikel 2:344 sub b BW). Het mini-enquêterecht in artikel 2:298 BW biedt daarom voor stichtingen een welkom toevluchtsoord om hetzelfde doel te bereiken.[4] Een belangrijke nuance is wel dat het onderzoek in een enquêteprocedure is gericht op het vaststellen van wanbeleid en dus een brede reikwijdte heeft, terwijl het onderzoek bij stichtingen beperkt is tot de hiervoor genoemde ontslaggronden.

Hoe liep het af in Wassenaar?

De rechtbank oordeelt op basis van het onderzoek dat de bestuurder zich heeft laten leiden door zijn persoonlijke belang in plaats van het belang van de stichting. Dat wordt hem zwaar aangerekend door de rechtbank. Er was volgens de rechtbank bij de bestuurder sprake van een ongezonde mate van vereenzelviging met de stichting. Uiteindelijk wordt de bestuurder ontslagen, net als zijn medebestuurder die dit allemaal had laten gebeuren zonder in te grijpen.

En het kasteel? De opluchting zal groot zijn geweest bij iedereen die de stichting een warm hart toedraagt, toen de tijdelijke bestuurder de koopovereenkomst vernietigde en het kasteel weer eigendom werd van de stichting.

De twee bestuurders hebben tevergeefs nog hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Recentelijk heeft het Hof Den Haag geoordeeld dat het vonnis van de rechtbank in stand blijft.[5]

 

 

[1] Rb. Den Haag 25 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11344.

[2] – om te bepalen of iemand een belanghebbende is worden de criteria toegepast die in de Scheipar-beschikking zijn ontwikkeld, zie: HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9440, JOR 2003/161. Zie voor een samenvatting van de Scheipar-beschikking en andere relevante beschikkingen/arresten in het enquêterecht: Enquêterecht | Kernuitspraken ondernemingsrecht – BarentsKrans

[3] De tijdelijke bestuurder heeft in beginsel dezelfde bevoegdheden als een normale bestuurder, maar de rechtbank kan de bevoegdheid wel beperken. Een treffend voorbeeld is de zaak waarin de rechtbank had overwogen dat de tijdelijke bestuurder ‘op de winkel’ moest passen en geen onomkeerbare beslissingen mocht nemen, zie: Rechtbank Amsterdam 26 april 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2823

[4] – voor de gelijkschakeling van de enquêteprocedure (artikel 2:344 e.v. BW) met de mini-enquête bij stichtingen (artikel 2:298 BW) zie de annotatie bij Rb. Rotterdam 24 juli 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:6596, JOR 2013/271 m.nt. R.C. de Mol.

[5] Hof Den Haag 19 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2684.