Door arbitrage overeen te komen doen partijen afstand van het recht om hun geschil door een overheidsrechter te laten beoordelen. Het komt echter nogal eens voor dat een partij zich niet zonder slag of stoot neerlegt bij een arbitraal vonnis en zich alsnog tot de overheidsrechter wendt om het arbitrale vonnis vernietigd te krijgen. De wet biedt hier de mogelijkheid toe in een zogenaamde vernietigingsprocedure.[1] Hoewel snel gegrepen wordt naar een vernietigingsprocedure, zal een dergelijk verzoek slechts in een zeer beperkt aantal gevallen slagen. De spelregels zijn duidelijk: een vernietigingsprocedure is geen verkapt hoger beroep, de gronden zijn limitatief en de burgerlijke rechter dient terughoudendheid te betrachten bij de beoordeling van de vordering tot vernietiging en slechts in sprekende gevallen in te grijpen.[2] Voorts bepaalde de Hoge Raad recent in de zaak Wells/Bariven, dat voor vernietiging van een arbitraal vonnis dat op meerdere zelfstandige gronden berust, met succes vernietigingsgronden dienen te zijn gericht tegen ál die gronden.
De zaak Wells/Bariven
De zaak ziet op een geschil tussen Bariven S.A. (Bariven), een dochter van het Venezolaanse staatsolie- en gasbedrijf Petrólos de Venezuela S.A., en de Texaanse leverancier Wells Ultimate Service LLC (Wells). Bariven en Wells sloten in december 2012 een overeenkomst inzake de verkoop en levering door Wells aan Bariven van twee grote aandrijfmotoren. Deze zogeheten ‘top drives’ dienen ter aandrijving van boorinstallaties op een boorplatform. De overeengekomen koopprijs bedroeg grofweg USD 11,7 miljoen (de Koopprijs). De algemene voorwaarden voorzagen in de toepasselijkheid van Nederlands recht en arbitrage bij de International Chamber of Commerce (ICC) in Den Haag. Na levering door Wells in juni 2014 bleef betaling aan de kant van Bariven uit. Wells begon daarop in maart 2016 een arbitrageprocedure bij de ICC en vorderde betaling van de Koopprijs en, voor het geval de koopovereenkomst nietig of vernietigbaar zou zijn, vergoeding van de waarde van de motoren. Volgens Bariven was zij de Koopprijs echter niet verschuldigd nu de koopovereenkomst voorafgegaan was door een corrupte biedprocedure. De koopovereenkomst zou daarom nietig zijn op grond van artikel 3:40 BW, aldus Bariven. Het scheidsgerecht ging hier niet in mee wegens gebrek aan bewijs en overwoog in een tot een ‘obiter dictum’ (terloopse opmerking) omgedoopte overweging dat zelfs in het geval de koopovereenkomst tot stand zou zijn gekomen onder invloed van corruptie, Bariven de het gevorderde bedrag alsnog diende te betalen. Dit omdat in dat geval Bariven de motoren aan Wells zou hebben moeten teruggeven of, bij gebreke daarvan, de economische waarde van de motoren – welke waarde het scheidsgerecht gelijk stelde aan de koopprijs van de motoren – aan Wells vergoeden.
Vernietigingsprocedure Gerechtshof Den Haag[3]
Bariven liet het hier niet bij zitten en begon in juli 2018 een vernietigingsprocedure bij het Hof Den Haag. Bariven vorderde vernietiging van het arbitrale vonnis wegens strijd met de openbare orde nu er sprake was geweest van corruptie.[4] Het Hof achtte zich vrij om een en ander te toetsen, overwegende dat het belang van een effectief functionerende arbitrale rechtspleging niet zo ver gaat dat het belang dat corruptie wordt tegengegaan, daarvoor moet wijken. Deze benadering past naar het oordeel van het Hof – met steun van A-G De Bock in haar latere conclusie[5] – binnen de beoordelingsruimte die het Hof in een vernietigingsprocedure geboden wordt. Conform dit uitgangspunt onderzocht het Hof zelfstandig of de koopovereenkomst onder invloed van corruptie tot stand was gekomen, op grond van de door het scheidsgerecht vastgestelde feiten, maar ook op grond van vaststaande feiten die zich na de beslissing van het scheidsgerecht hadden voorgedaan. Het Hof kwam tot de conclusie dat in dit geval het in stand laten van het arbitrale vonnis in strijd zou zijn met de openbare orde. Het Hof willigde de wens van Bariven in en vernietigde het arbitrale vonnis. Het obiter dictum van het scheidsgerecht werd in het kader van die toetsing buiten beschouwing gelaten.
Hoge Raad[6]
In cassatie betoogt Wells onder meer dat het eerder besproken obiter dictum van het scheidsgerecht dat volgens Wells inhoudt dat “de vordering van Wells ook toewijsbaar is als de koopovereenkomst nietig of vernietigbaar is”, een zelfstandig dragende grond van het arbitrale vonnis vormt waartegen Bariven geen vernietigingsgronden heeft gericht. In haar advies aan de Hoge Raad concludeert A-G De Bock dat dit uitgangspunt van Wells niet juist is. De A-G overweegt hiertoe dat het scheidsgerecht alleen de primaire vordering van Wells tot nakoming van de koopovereenkomst (betaling van de Koopprijs) heeft toegewezen, welke beslissing volgens de A-G niet zelfstandig gedragen wordt door het obiter dictum. Dit omdat het obiter dictum betrekking heeft op de hypothetische situatie dat de koopovereenkomst nietig of vernietigbaar zou zijn geweest en om die reden slechts een grondslag zou kunnen vormen voor toewijzing van Wells’ onbesproken gebleven subsidiaire (vergoedings)vordering. De Hoge Raad gaat hier niet in mee en overweegt dat de door de A-G als ‘subsidiair’ omschreven (vergoedings)vordering door het scheidsgerecht gezien is als een onderdeel van de primaire vordering van Wells waarvan de toewijzing mede zelfstandig gedragen wordt door het obiter dictum. Dat het scheidsgerecht die overwegingen obiter dictum heeft genoemd, is hierbij niet beslissend. Een en ander betekent volgens de Hoge Raad dat het Hof de door Bariven ingestelde vernietigingsvordering slechts had kunnen toewijzen als Bariven ook – en met succes – vernietigingsgronden zou hebben aangevoerd tegen het obiter dictum. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof; het arbitrale vonnis blijft in stand.
Take-away
De les uit dit arrest is klip-en-klaar; een arbitraal vonnis dat op meerdere zelfstandige gronden berust, kan alleen worden vernietigd indien met succes vernietigingsgronden zijn gericht tegen ál die gronden. Of een overweging daadwerkelijk een zelfstandig dragende grond vormt, blijkt echter niet altijd met zekerheid vast te stellen. Het verdient dan ook aanbeveling om een verkregen arbitraal vonnis nauwkeurig te bestuderen op zelfstandige gronden en bij twijfel of sprake is van een (mogelijke) zelfstandige grond, zekerheidshalve wél een vernietigingsgrond tegen de betreffende overweging tegen te richten.
Eenzelfde interpretatieprobleem kan zich voordoen in hoger beroep van een door de rechtbank gewezen vonnis. Wordt tegen een zelfstandig dragende grond van de beslissing niet gegriefd, dan staat het het Hof niet vrij om over te gaan tot een herbeoordeling van die overweging van de rechtbank, maar kan zij tot geen andere uitkomst komen dan bekrachtiging.[7] Ook in dat geval is daarom oplettendheid vereist.
[1] Artikel 1064 Rv. e.v.
[2] Zie o.a. HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9395, NJ 2004/384, m.nt. Snijders (IMS/Modsaf-IR I); HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AK8380, NJ 2005/190, m.nt. Snijders (Nannini);, ECLI:NL:HR:2014:2837, NJ 2015/318, m.nt. Snijders (Ecuador/Chevron I); HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:565, NJ 2020/15, m.nt. Snijders (Ecuador/Chevron II), r.o. 4.3.2.
[3] ECLI:NL:GHDHA:2019:2677.
[4] Artikel 1065 lid 1 sub e Rv.
[5] ECLI:NL:PHR:2020:1176.
[6] ECLI:NL:HR:2021:1171.
[7]Zie voor een vergelijkbare zaak HR 19 april 2011 ECLI:HR:2011:BQ0713.