artikel 3:43 BW
29 mei 2018
Leestijd: 1 minuten

Over artikel 3:43 BW en verrekeningsperikelen

Artikel 3:43 BW is een bepaling die men in de rechtspraak niet zo gek vaak ziet. De bepaling bestraft rechtshandelingen tot verkrijging door (onder meer) een advocaat, notaris of deurwaarder van goederen, waarover een geding aanhangig is (onder het rechtsgebied waaronder hij of zij praktijk uitoefent), met de nietigheidssanctie.

Deze bepaling staat evenwel centraal in een arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:428). De Hoge Raad gaat in op de vraag hoe de zinsnede ‘waarover een geding aanhangig is’ uit artikel 3:43 lid 1 BW moet worden begrepen. Bovendien speelt in dit arrest de vraag of de verwerping van een verrekeningsverweer in een arbitrageprocedure gezag van gewijsde heeft, hoewel de vordering waar het verrekeningsverweer op is gebaseerd niet aan arbitrage onderworpen is. Tenslotte illustreert het arrest dat men voor een beroep op verrekening contractueel kan afwijken van het vereiste van wederkerig schuldenaarschap op grond van artikel 6:127 lid 2 BW.

Advocaat Hugo Boom schetst in Bedrijfsjuridische berichten eerst de feiten van de zaak, waarin een opmerkelijke rol voor een van de advocaten is weggelegd. Vervolgens gaat hij in op het arrest van de Hoge Raad.