6 november 2017
Leestijd: 3 minuten

Hoge Raad geeft beknopt overzicht van eigen schuld verweer

Een partij die wordt aangesproken wegens geleden schade, bijvoorbeeld op grond van onrechtmatige daad, kan zich op de eigen schuld van de benadeelde beroepen en zo proberen de door hem te betalen schadevergoeding te verminderen (artikel 6:101 lid 1 BW). Afgelopen vrijdag wees de Hoge Raad over dit leerstuk een arrest (27 oktober jl., ECLI:NL:HR:2017:2789). Het arrest brengt voor de gemiddelde burger en onderneming weinig vernieuwends (ervan uitgaande dat zich geen harddrugs bevinden in een door u verhuurd gebouw, waarover hieronder meer), maar geeft een beknopt en daardoor goed hanteerbaar overzicht van de werking van het eigen schuld verweer.

Feiten

Verweerder in cassatie verhuurt bedrijfsruimte in Rotterdam. Op enig moment valt de politie het gebouw binnen en treft daar 325 kilogram heroïne aan van de huurder. Een voltreffer voor de sterke arm der wet, zo lijkt het. De verhuurder meent echter dat de politie disproportionele schade heeft toegebracht aan de pui van zijn gebouw bij het binnentreden. Hij vordert daarom schadevergoeding van de Staat. De Staat verweert zich met een beroep op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW.

Eigen schuld van artikel 6:101 BW

Artikel 6:101 lid 1 BW ziet, aldus de Hoge Raad, op het geval dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. In zodanig geval wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen (de zogenoemde ‘causaliteitsafweging’), met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (de zogenoemde ‘billijkheidscorrectie’). Deze billijkheidscorrectie kan er in contractuele verhoudingen bijvoorbeeld voor zorgen dat de veroorzaker de gehele schade moet vergoeden, ondanks de eigen schuld van de benadeelde, als de veroorzaker geen schadebeperkende maatregelen heeft genomen die hij wel had kunnen nemen. De stelplicht en bewijslast van eigen schuld rust op degene die wordt aangesproken voor schadevergoeding.

De Hoge Raad gaat vervolgens in op het geval dat, indien de schade is toegebracht aan een zaak (bijv. een gebouw) die een derde (bijv. een huurder) voor de benadeelde (bijv. een verhuurder) in zijn macht had, de ‘eigen schuld’ van deze derde eveneens wordt toegerekend aan de benadeelde (artikel 6:101 lid 2 BW). In zodanig geval worden volgens de Hoge Raad bij toepassing van artikel 6:101 lid 1 BW omstandigheden die aan de derde toegerekend kunnen worden, toegerekend aan de benadeelde (de zogenoemde ‘toerekeningsregel’).

Verhuurder draagt in dit geval niet eigen schuld van huurder

Het is het zojuist genoemde artikel 6:101 lid 2 BW dat in deze zaak met name relevant was. De Staat betoogde dat de verhuurder en de huurder in zekere zin moesten worden vereenzelvigd, zodat de verhuurder geen schadevergoeding kon krijgen voor de schade door het binnentreden van de politie in zijn gebouw wegens daarin aanwezige heroïne van de huurder.

De Hoge Raad verwerpt dit betoog. Volgens de Hoge Raad hoort schade die bij rechtmatig strafvorderlijk optreden is veroorzaakt aan zaken van een ander dan de verdachte (hier huurder), niet tot “het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico” van die ander (hier verhuurder). De Staat dient daarom in beginsel de schade aan het gebouw te vergoeden aan de verhuurder, zonder dat daarop de eigen schuld van de huurder in mindering wordt gebracht op de voet van artikel 6:101 lid 2 BW.

Deze auteur is niet langer werkzaam bij BarentsKrans, voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Philip Fruytier.