Aandeelhouders kunnen het bestuur verzoeken tot het bijeenroepen van de algemene vergadering (artikel 2:220 BW). Als het bestuur geen uitvoering geeft aan dit verzoek, kan de verzoekende aandeelhouder een machtiging vragen aan de voorzieningenrechter om zelf tot bijeenroeping over te gaan (artikel 2:221 BW). De voorzieningenrechter toetst of de verzoekende aandeelhouder een redelijk belang heeft bij het verzoek en of een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich tegen het bijeenroepen van de algemene vergadering verzet.
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam ging het voor de verzoekende aandeelhouder mis op het zwaarwichtig belang van de vennootschap[1]. Aangezien dit criterium vrij abstract is, maar bestuurders hier met enige regelmaat een beroep op doen om algemene vergaderingen te voorkomen, geef ik in deze blog meer handen en voeten aan dit criterium.
Casus – bijeenroepen van algemene vergadering
Aandeelhouders X en Y houden respectievelijk 52% en 48% van de aandelen in de vennootschap, maar hebben in een optieovereenkomst afgesproken dat zij ieder voor de helft participeren in de vennootschap. Ook staat in de optieovereenkomst dat aandeelhouder X een optie verleent aan aandeelhouder Y om 2% van de aandelen over te dragen en deze optie automatisch wordt ingeroepen bij een faillissement van X. X gaat vervolgens failliet, maar de curator van X weigert om tot levering van de aandelen over te gaan (met als gevolg dat de aandelenverhouding nooit gelijkgetrokken wordt). Wat betreft de afgesproken 50/50 verhouding in de optieovereenkomst, neemt de curator de stelling in dat deze afspraak alleen geldt ten aanzien van winstrechten en niet ten aanzien van stemrechten. Y betwist dit uitdrukkelijk, maar de curator blijft van mening dat X de meerderheid van de stemrechten in bezit heeft en behoudt.
De curator drijft de discussie verder op de spits door een verzoek in te dienen bij het bestuur van de vennootschap tot het bijeenroepen van een algemene vergadering. Op de agenda plaatst de curator het besluit tot de benoeming van een ‘extra’ bestuurder. De curator vindt namelijk dat de huidige bestuurder te veel zijn oren laat hangen naar aandeelhouder Y en wil er een nieuwe bestuurder naast zetten. De huidige bestuurder verzet zich hiertegen en weigert om aan dit verzoek uitvoering te geven, waarna de curator zich wendt tot de voorzieningenrechter en verzoekt om een machtiging.
Zwaarwichtig belang
De voorzieningenrechter oordeelt uiteindelijk dat een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich tegen het bijeenroepen van de algemene vergadering verzet. De voorzieningenrechter hecht daarbij veel waarde aan het feit dat aandeelhouder X met zijn meerderheidsbelang in de op te roepen algemene vergadering een ‘extra’ bestuurder kan benoemen, terwijl er een geschil is over de stemverhouding. Dit geschil moet volgens de voorzieningenrechter opgelost worden in een bodemprocedure. Gelet hierop oordeelt de voorzieningenrechter dat de curator in strijd met de redelijkheid en billijkheid ex artikel 2:8 BW handelt door zijn formele meerderheidsbelang in de strijd te werpen om de benoeming van een tweede bestuurder door te drukken.
De voorzieningenrechter gaat verder en kijkt naar de toekomst. Het is volgens de voorzieningenrechter aannemelijk dat het oplopende geschil en het faillissement van aandeelhouder X een afschrikwekkende werking heeft op banken en investeerders om kapitaal te verschaffen aan de vennootschap. Zou een nieuwe bestuurder benoemd worden waarvan achteraf kan blijken dat het benoemingsbesluit niet-rechtsgeldig is (omdat aandeelhouder X helemaal geen meerderheid heeft), dan zou de vennootschap in nog grotere chaos gestort worden. De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat de vennootschap er een zwaarwichtig belang bij heeft dat de huidige situatie gecontinueerd wordt. Zeker nu niet is gebleken dat de huidig bestuurder zijn werk niet goed uitvoert.
Slotsom
In deze zaak weigert de bestuurder een algemene vergadering bijeen te roepen met als doel te voorkomen dat een extra bestuurder wordt benoemd. De bestuurder werpt aldus een beschermingsconstructie op. Hiervoor moet de bestuurder goede argumenten hebben, omdat een bestuurder in de regel niet gaat over de benoeming van een medebestuurder. In een eerdere zaak heeft de rechter (in kort geding) dan ook bepaald dat in beginsel een bestuurder zulke beschermingsconstructies niet mag gebruiken[2].
Deze zaak vormt dus een uitzondering op de regel. De voorzieningenrechter vond het een te groot risico dat het benoemingsbesluit van de algemene vergadering niet-rechtsgeldig zou zijn, met alle gevolgen van dien voor de vennootschap. De continuïteit van de onderneming zou dan in het gedrang kunnen komen, waarbij de voorzieningenrechter sterk meewoog dat de vennootschap al in woelig water verkeerde. In een eerdere zaak waarin een kleine familieonderneming centraal stond, keek de voorzieningenrechter naar de ‘bedrijfsvoering’, die bij een verdere verstoring van de onderlinge relatie nog verder onder druk zou komen te staan[3]. Ook daarom slaagde in die zaak het beroep op het zwaarwichtig belang van de vennootschap.
Tegen dit oordeel van de voorzieningenrechter staat geen hoger beroep open, maar alleen cassatie in het belang der wet. Dit heeft de wetgever bepaald om te voorkomen dat partijen ‘doorprocederen’ en daarmee voor onnodig oponthoud zorgen. Voor aandeelhouder X is daarmee het pleit finaal beslecht.
[1] Rb. Rotterdam 21 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2058.
[2] Rb. Noord-Nederland 28 juni 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:2477.
[3] Rb. Rotterdam 24 april 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3334.