Sinds de invoering in 1989 komt van het bieden van een oplossing voor geschillen echter maar bitter weinig terecht. De Geschillenregeling is erg onaantrekkelijk. Zij duurt lang, de lat voor toewijzing ligt erg hoog. Een aandeelhouder moet het wel erg bont maken wil de rechter ingrijpen. Wat daarbij niet helpt is dat die aandeelhouder zich, bij uitstoting, ook echt als aandeelhouder moet misdragen. De aandeelhouder die de eigen vennootschap beconcurreert – iets wat men meestal niet als aandeelhouder doet, heeft van de Geschillenregeling vaak weinig te vrezen. Hetzelfde geldt wanneer sprake is van bestuurlijk wangedrag. Dat doet men welhaast per definitie als bestuurder, niet als aandeelhouder.
In 2012 heeft de wetgever weliswaar enkele procedurele aspecten van de geschillenregeling herzien, maar het aantal procedures is ook nu nog op één a twee handen te tellen. In 2018 waren er zeven uitspraken van rechtbanken te noteren. Dat alleen al staat in schril contrast met het aantal enquêteprocedures. In 2018 werden er bijna 100 nieuwe enquêteprocedures gestart. Daar lagen met regelmaat hooglopende aandeelhoudergeschillen aan ten grondslag.
Naar een effectieve regeling?
Maar nu gloort er wellicht toch wat moois aan de horizon. De internetconsultatie van de Wet aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure is van start gegaan, waarmee er toch echt stappen lijken te gaan worden gezet om tot een effectieve geschillenregeling te komen.
Plan van de wetgever is om de geschillenregeling op een aantal onderdelen aan te passen. Zo worden de gronden voor uitstoting en uittreding verruimd. Daarnaast beoogt de regeling een bekorting van de doorlooptijd van geschillenregeling te bewerkstelligen met de introductie van een vereenvoudigde geschillenregeling, die kan worden gestart nadat de Ondernemingskamer een oordeel over wanbeleid heeft uitgesproken.
Verruiming gronden
Om met het eerste deel van het plan te beginnen: de eis dat het bij uitstoting om handelen als aandeelhouder moet gaan, verdwijnt. Nieuw criterium wordt – kort gezegd – dat het gedrag van de aandeelhouder het belang van de vennootschap zodanig schaadt, dat zijn aanblijven niet langer kan worden geduld. Waar het de uittreding betreft (waar het nu ook al niet per se om handelen als aandeelhouder gaat) wordt verduidelijkt dat het gaat om een schending van de redelijkheid en billijkheid. De wetgever wil hiermee de lijn in de jurisprudentie doorbreken. Veel rechters verlangen namelijk dat er sprake is van bijkomende zwaarwegende omstandigheden wil men een gevorderde uittreding toewijzen.
Zoden aan de dijk
Met deze twee aanpassingen lijkt de wetgever nu toch inderdaad wijzigingen door te gaan voeren die zoden aan de dijk zullen gaan zetten. In beginsel kan nu alles wat een aandeelhouder ten nadele van de vennootschap uitspookt, hem op uitstoting komen te staan. Een aandeelhouder die het leven zuur wordt gemaakt, hoeft niet langer op zoek naar allerlei zwaarwegende bijkomende omstandigheden. Hij kan bij voortdurend onredelijk handelen van zijn medeaandeelhouders al een rechtvaardige aftocht afdwingen.
Een goed idee?
Betekent dit dat het wetsvoorstel aanleiding geeft tot louter vreugde en positivisme? Dat idee heb ik nu ook weer niet onmiddellijk.
Reden is het plan van de wetgever om niet alleen de lat voor toewijzing lager te leggen, maar om – zoals aangegeven – ook processueel aanmerkelijke wijzigingen door te gaan voeren en daarbij de Ondernemingskamer aan te wijzen als alternatieve rechtsingang. Het komt erop neer dat nadat de Ondernemingskamer op basis van een enquêteonderzoek wanbeleid heeft vastgesteld, aandeelhouders bij diezelfde Ondernemingskamer om uitstoting of uittreding vragen.
De enquêteprocedure ten onder?
Daarmee zal onderzoek bij de Ondernemingskamer nog meer onder een vergrootglas komen te liggen dan nu al het geval is. Dit terwijl onderzoekers nu al zuchten onder toenemende druk van strijdende en iedereen (ook onderzoekers) aansprakelijkstellende partijen. Daar zal het onderzoek niet minder kostbaar van worden of sneller van worden afgerond. Er zal gewoonweg veel meer op het spel staan dan nu het geval is. Partijen zullen vervolgens ook meer incentive krijgen na een onderzoek een tweede fase verzoek te doen, om daar (dus) het oordeel wanbeleid te verkrijgen. In 2018 werd slechts vier maal om het vaststellen van wanbeleid verzocht. Als deze regeling inderdaad een succes wordt, gaat de enquêteprocedure dan niet aan haar eigen succes ten onder? De doorlooptijd zal er vast niet minder van worden; het budget van de Ondernemingskamer vast niet omvangrijker.
De olifant in de kamer
En daarmee is meteen de olifant in de kamer van de rechtspraak benoemd. Rechtbanken zuchten al jaren onder bezuinigingen, overal tevoorschijn komende managers en een even eindeloze reeks van mediation pilots die toch vooral tot doel lijken te hebben rechters af te houden van het wijzen van vonnissen.
Feit is dat rechtbanken nauwelijks meer toekomen aan het snel en effectief beslechten van complexe geschillen, ook (of zeker) niet als het geschillen tussen aandeelhouders betreft. Dat komt heus niet alleen door de gebreken in de Geschillenregeling zelf. Daar zijn ook de omstandigheden waaronder rechtbanken hun werk moeten doen debet aan.
Ik spreek de hoop uit dat de wetgever eindelijk de olifant in de kamer van de rechtbanken benoemt en ook daar oplost. Met het enkel openzetten van de deur naar de Ondernemingskamer verplaatsen we de olifant alleen maar. En ook Ondernemingskamerolifanten staan danig in de weg, die voorspelling durf ik aan.