Het appelprocesrecht kent verschillende valkuilen die de kansen op een succesvol hoger beroep en een daaropvolgend cassatieberoep verkleinen. Kennis daarvan is dus van groot belang. In deze blogreeks ‘procederen in hoger beroep’ belichten onze cassatieadvocaten steeds vanuit praktisch perspectief een aspect van een belangrijk appelprocesrechtelijk leerstuk. Deze keer wordt ingegaan op de mogelijke (processuele) gevolgen van de vernietiging van een tussenvonnis door het hof.
Hoger beroep van een tussenvonnis
Rechterlijke beslissingen komen in vele vormen. Eén daarvan is een tussenvonnis. In een tussenvonnis wordt, anders dan in een eindvonnis, in het dictum nog geen definitief einde gemaakt aan (een gedeelte van) het voorliggende geschil. Veelal wordt een beslissing over het (verdere) verloop van de procedure gegeven, zoals door het aanwijzen van een deskundige of door het geven van een bewijsopdracht. In beginsel kan tegen een tussenvonnis niet direct hoger beroep worden ingesteld.[1] In een tussenvonnis gegeven beslissingen kunnen namelijk in de regel pas tegelijkertijd met het daaropvolgende eindvonnis worden bestreden. Daar staat tegenover dat in sommige situaties onmiddellijk hoger beroep van een tussenvonnis kan worden ingesteld.[2] Zie voor een uitgebreide bespreking van de mogelijkheden om tussentijds hoger beroep tegen een tussenvonnis in te stellen de blog ‘Nieuwe appeltermijn tussentijds hoger beroep tegen tussenvonnissen | Procederen in hoger beroep’. Het is dan ook goed mogelijk dat het hof over een tussenvonnis moet oordelen terwijl het geschil óók nog bij de rechtbank aanhangig is.
Vervolg procedure na vernietiging van een tussenvonnis
Het slagen van een tegen een tussenvonnis ingesteld hoger beroep heeft veelal tot gevolg dat het tussenvonnis (gedeeltelijk) wordt vernietigd. In die situatie staan het hof ten aanzien van het verdere verloop van de procedure twee mogelijkheden ten dienste.
Hof wijst de zaak terug naar de rechtbank
Allereerst kan het hof de zaak terugwijzen naar de rechtbank. Door middel van het instellen van hoger beroep tegen een tussenvonnis wordt immers slechts een gedeelte van het geschil aan het hof voorgelegd. Voor het overige dient de rechtbank over de nog openliggende punten te beslissen. Op deze wijze wordt vermenging voorkomen van enerzijds enkel bij de rechtbank besproken onderwerpen en anderzijds de bestreden onderdelen van het tussenvonnis. Het hoger beroep blijft zo grotendeels gescheiden van de procedure in eerste aanleg. Met inachtneming van het door het hof gewezen arrest zal de rechtbank vervolgens een eindvonnis dienen te wijzen.
Hof houdt de zaak aan zich (artikel 356 Rv)
Daarnaast beschikt het hof op grond van artikel 356 Rv over de mogelijkheid de zaak aan zich te houden om in hoger beroep op de hoofdzaak te beslissen. Dit wordt ook wel evocatie genoemd. Het gehele geschil devolueert als het ware naar boven, ten gevolge waarvan de procedure in eerste aanleg niet wordt voortgezet en voor de rechtbank geen verdere rol is weggelegd. Gevolg daarvan is dat geschilpunten die in eerste aanleg niet (volledig) aan de orde zijn gekomen pas voor het eerst in hoger beroep worden beoordeeld, zodat ten aanzien van deze geschilpunten slechts in één instantie wordt geoordeeld. Daar staat tegenover dat de in artikel 356 Rv opgenomen mogelijkheid de proceseconomie ten goede komt, nu vertraging door terugwijzing wordt voorkomen. Met het oordeel van het hof komt immers een einde aan zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep.
Mogelijkheden en begrenzingen van toepassing artikel 356 Rv
Artikel 356 Rv is ruim geformuleerd: het hof kan de zaak na vernietiging van een tussenvonnis aan zich houden om in hoger beroep op de hoofdzaak te beslissen. In het navolgende wordt ingegaan op de vraag onder welke omstandigheden het hof hier al dan niet toe bevoegd is.
Mogelijkheden
Het is aan het hof om te bepalen of het toepassing geeft aan artikel 356 Rv. De bevoegdheid om de zaak aan zich te houden betreft namelijk een discretionaire bevoegdheid. Het beleid dat het hof hieromtrent hanteert, leent zich niet voor toetsing in cassatie.[3] Dat brengt mee dat het hof een grote mate van vrijheid toekomt om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, dan wel zelf geheel af te doen. Ook kan het hof ervoor kiezen om artikel 356 Rv (i) toe te passen nadat in hoger beroep een eiswijziging is doorgevoerd[4] of (ii) gedeeltelijk toe te passen door slechts op bepaalde geschilpunten in eerste aanleg te beslissen en de zaak voor het overige terug te wijzen naar de rechtbank.[5] Wel wordt aangenomen dat het beleid van het hof erop gericht moet zijn om het werkelijke geschil tussen partijen zoveel mogelijk binnen een redelijke termijn af te doen.[6] Daarbij zal enerzijds rekening moeten worden gehouden met het belang van partijen dat de zaak in twee feitelijke instanties kan dienen en anderzijds met het belang van een doelmatige afdoening.[7] Ook dient het hof, indien het ervoor kiest toepassing te geven aan artikel 356 Rv, acht te slaan op alle stellingen die in eerste aanleg zijn betrokken, zodat in ieder geval recht wordt gedaan op basis van het gevoerde debat.[8] De geïntimeerde moet er zodoende bij zijn afweging om al dan niet incidenteel appel in te stellen rekening mee houden dat het hof gebruik kan maken van zijn bevoegdheid om na vernietiging van het tussenvonnis de zaak zelf af te doen.[9] Hij kan er in beginsel niet op rekenen daartoe nog bij afzonderlijke beslissing in de gelegenheid te worden gesteld.
Begrenzingen
Tegenover de ruime mogelijkheden van het hof om over te gaan tot toepassing van artikel 356 Rv staan logischerwijs weinig beperkingen. Uiteraard is vereist dat het hof een tussenvonnis vernietigt: de verwerping van een tussentijds hoger beroep geeft het hof niet de bevoegdheid om de zaak zelf af te doen. De toepassing van artikel 356 Rv wordt verder enkel begrensd door de eisen van een goede procesorde en – in het bijzonder – door het beginsel van hoor en wederhoor.[10] Op deze wijze kan het hof gewicht toekennen aan de gerechtvaardigde verwachtingen die partijen ten aanzien van de verdere procesvoering mochten hebben. Hoewel de verantwoordelijkheid om rekening te houden met de mogelijke toepassing van artikel 356 Rv in beginsel bij partijen ligt, kunnen zich situaties voordoen waarin partijen door de toepassing daarvan totaal worden overvallen. Gedacht kan worden aan het geval waarin met goede reden bij de rechtbank nog niet op bepaalde stellingen is gereageerd.[11] Wanneer het hof de zaak desondanks geheel af zou doen, zou dat in strijd komen met het beginsel van hoor en wederhoor. In zodanige situaties sanctioneert de Hoge Raad het oordeel van het hof.[12] Opmerking verdient ten slotte dat artikel 356 Rv niet van toepassing is in de procedure na cassatie en verwijzing.[13] Op grond van artikel 424 Rv is het hof dan verplicht om de zaak zelf af te doen. Terugwijzing naar de rechtbank is in dat geval niet toegestaan.
Aandachtspunten voor de praktijk
Wanneer hoger beroep tegen een tussenvonnis wordt ingesteld, bestaat het risico dat het hof de zaak op grond van artikel 356 Rv aan zich houdt en geheel afdoet. Partijen moeten zich hiervan niet alleen bewust zijn – hetgeen in het bijzonder geldt voor de geïntimeerde bij de afweging om incidenteel hoger beroep in te stellen – maar hierop ook (noodgedwongen) in hun processtukken anticiperen. Hoewel een en ander onvermijdelijk tot langere processtukken zal leiden, hetgeen zich moeilijk verhoudt tot de door de Hoge Raad geaccordeerde paginalimiet van processtukken in hoger beroep,[14] is het van groot belang om het risico te ondervangen dat partijen niet meer in de gelegenheid worden gesteld om hun stellingen in hoger beroep aan te vullen. In dat verband verdient aanbeveling om de mogelijke toepassing van artikel 356 Rv door het hof expliciet te benoemen in de te nemen processtukken. Zodoende kan direct worden aangegeven welke wijze van afdoening de voorkeur van partijen geniet en om welke redenen daaraan wordt gehecht. In deze context kunnen, bijvoorbeeld, argumenten worden aangewend die verband houden met (i) de proceseconomie, (ii) de nader te maken (juridische) kosten, (iii) de berechting binnen een redelijke termijn, (iv) de nader te voeren (bewijs)discussies, (v) de berechting van het geschil in twee instanties en (vi) de (on)mogelijkheid van het hof om een volledig geïnformeerde beslissing te kunnen nemen. Ook kunnen partijen het hof verzoeken om een nader processtuk te mogen nemen. Hoven lijken hier over het algemeen welwillend tegenover te staan.[15] Op deze wijze kunnen onaangename verrassingen in hoger beroep worden voorkomen.
[2] Artikel 337 Rv. Zie bijvoorbeeld HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1924; HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2905.
[3] HR 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3018 (Invinco/Postema); HR 24 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1073 (Van de Rakt/Veltman).
[4] HR 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3018 (Invinco/Postema).
[5] HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7043; HR 24 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1073 (Van de Rakt/Veltman).
[6] Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2022/146-147.
[7] Zie bijvoorbeeld Hof ’s-Hertogenbosch 15 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1065.
[8] HR 17 oktober 1997, NJ 1998, 146 (Getru Transport/Bijleveld Transport).
[9] HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:61 (Dingemans q.q./Banning); HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168 (Gemeente Beek/CRA); HR 24 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1073 (Van de Rakt/Veltman).
[10] HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:61 (Dingemans q.q./Banning); vgl. ook HR 2 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AB7892 (Aarzelende notaris).
[11] Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2022/146.
[12] Zie bijvoorbeeld HR 2 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AB7892 (Aarzelende notaris).
[13] HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6510; HR 27 januari 1995, NJ 1995, 530 (Mondia/Calanda).
[14] HR 2 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:824. Zie hierover uitgebreid de blog ‘Limiet aan lengte processtukken in hoger beroep; enkele kritische noten en praktijktips’.
[15] Zie bijvoorbeeld Hof ’s-Hertogenbosch 27 december 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BU9749; Hof ’s-Hertogenbosch 22 juli 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BL1040.