
In mijn blog ‘Temporele toepassingsbereik WAMCA: een tussenstand’ schetste ik een eerste tussenstand van de verschillende toepassingen van het temporele toepassingsbereik van de WACMA in de rechtspraak. Interessante ontwikkeling in dat kader is dat het hof Amsterdam zich recent heeft uitgelaten over de eerder door de rechtbank Amsterdam in de ‘Dieselsjoemel-acties’ gehanteerde benadering. Tijd voor een update dus.
Recap
Op 1 januari 2020 is de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (de WAMCA) in werking getreden, waarmee de grondslag voor de collectieve vordering (artikel 3:305a BW) wezenlijk is veranderd. De WAMCA is echter niet per definitie van toepassing op collectieve acties die na 1 januari 2020 zijn ingesteld. Het overgangsrecht bepaalt namelijk dat het pre-WAMCA-regime van toepassing blijft op na die datum ingestelde collectieve vorderingen voor zover die rechtsvorderingen betrekking hebben op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden vóór 15 november 2016 (het moment waarop het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer ging) (de Overgangsregeling).
In mijn eerdere blog beschreef ik dat er in de lagere rechtspraak uiteenlopend wordt omgegaan met de Overgangsregeling. Niet alleen ten aan zien van de definitie ‘gebeurtenis(sen)’, maar met name ook als het gaat om de vraag of in één collectieve procedure zowel het WAMCA-, als het pre-WAMCA-regime van toepassing kan zijn. Ten aanzien van dat laatste leken twee benaderingen te zijn ontstaan: de benadering van de rechtbank Amsterdam in de Dieselsjoemel-acties versus de rest.
Rechtbank Amsterdam
In de Dieselsjoemel-acties verwijten meerdere claimstichtingen verschillende autofabrikanten (Volkswagen, Fiat-Chrysler, Mercedes, Stellantis etc.) en -dealers zowel vóór als na 15 november 2016 voertuigen in het verkeer te hebben gebracht voorzien van een manipulatie-instrument dat de uitstoot van die voertuigen zou verhullen. De claimstichtingen menen dat (enkel) de WAMCA van toepassing is op hun vorderingen.
In elk van de Dieselsjoemel-acties overwoog de rechtbank Amsterdam dat de Overgangsregeling beoogde te voorkomen dat een deel van de vorderingen onder het WAMCA-regime zou moeten worden beoordeeld, en een deel onder het pre-WAMCA-regime. En dus zou volgens de rechtbank slechts één van deze regimes van toepassing kunnen zijn op het geheel, afhankelijk van het moment waarop de ‘gebeurtenis(sen)’ in de zin van de Overgangsregeling heeft / hebben plaatsgevonden.[1]
De rechtbank oordeelde vervolgens dat het pre-WAMCA-regime op alle vorderingen van toepassing was, omdat de initiële, gemeenschappelijke en essentiële schadeveroorzakende gebeurtenis volgens haar zou zijn gelegen in de ontwikkeling van de manipulatiesoftware.
Hof Amsterdam
Het hof Amsterdam heeft – mijns inziens terecht – een andere kijk op de Overgangsregeling.[2] Onder verwijzing naar het Hoge Raad arrest SMMT/Warner c.s.[3] stelt het hof allereerst vast de WAMCA niet van toepassing is op collectieve vorderingen die uitsluitend betrekking hebben op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden voor 15 november 2016. Die benadering strookt volgens het hof met de met de Overgangsregeling nagestreefde rechtszekerheid en het voorkomen van procedures over dezelfde gebeurtenis(sen) onder verschillende regimes.
Kortom: in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen, brengt de rechtszekerheid volgens het hof juist met zich dat er een knip wordt aangebracht tussen gebeurtenissen die uitsluitend vóór 15 november 2016 hebben plaatsgevonden (en gedaagden dus niet wisten dat zij geconfronteerd zouden kunnen worden met de WAMCA), en gebeurtenissen die (ook) na die datum hebben plaatsgevonden.
Als ‘gebeurtenis(sen)’ in de zin van de Overgangsregeling wijst het hof niet de ontwikkeling van de manipulatiesoftware aan, maar het “in Nederland in het verkeer brengen van voertuigen die zijn voorzien van een vermeend manipulatie-instrument”. Ook daarmee wijkt het hof mijns inziens terecht af van de benadering van de rechtbank nu niet zozeer het ontwikkelen van de software, maar juist het in het verkeer brengen van voertuigen voorzien van die software de daadwerkelijk de (vermeende) toebrengt. Was die software bij de ontwikkelaar of autoproducent op de plank blijven liggen, dan was de gestelde schade immers nooit ontstaan.
Tot slot overweegt het hof dat bij toepassing van de Overgangsregeling in casu onderscheid moet worden gemaakt tussen voertuigen waarvoor de zogeheten Euro 5 emissienormen golden, en voertuigen waarvoor de Euro 6 emissienormen golden. Nu de Euro 5 normen golden vóór 15 november 2016 en er geen aanwijzingen zijn dat op of na 15 november 2016 nog Euro 5 voertuigen zijn verkocht, geldt voor de vorderingen die zien op díe voertuigen het pre-WAMCA regime. Voor zover de vorderingen van de stichtingen zien op Euro 6 voertuigen, worden deze beheerst door het WAMCA-regime, aldus het hof.
Conclusie
Met deze arresten zet het hof Amsterdam een streep door de benadering van de Overgangsregeling van de rechtbank Amsterdam. Een belangrijke ontwikkeling, die mijns inziens valt toe te juichen. Zoals ik al concludeerde in mijn eerdere blog, sluit de benadering van het ‘opknippen van vorderingen’ van het hof beter aan bij (de toelichting op) de Overgangsregeling. Of het hof daarbij terecht is uitgegaan van een onderscheid tussen de verschillende typen voertuigen durf ik echter te betwijfelen. Interessant wordt ook nog welke invloed deze arresten zullen hebben op de Dieselsjoemel-acties waarin (sommige) stichtingen niet in beroep zijn gegaan en de procedure dus nog doorloopt op basis van de inmiddels ‘achterhaalde’ benadering van de rechtbank.
[1] Rb. Amsterdam 30 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1541 (Volkswagen); Rb. Amsterdam 30 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1542 (Fiat-Chrysler); Rb. Amsterdam 22 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3586 (Mercedes-Benz); Rb. Amsterdam, 1 februari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:468 (Renault); Rb. Amsterdam 16 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5252 (Stellantis).
[2] Gerechtshof Amsterdam, 13 augustus 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2245, r.o. 4.15 t/m 4.19 (Mercedes); Gerechtshof Amsterdam, 13 augustus 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2238 r.o. 4.15 t/m 4.18 (Stellantis).
[3] Hoge Raad, 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:347 r.o. 3.1.4.