Het hebben van een bankrekening lijkt zo vanzelfsprekend. Het is vrijwel onmogelijk geworden in onze maatschappij actief te zijn en een bedrijf te exploiteren zonder te beschikken over een betaalrekening. Voor consumenten is het recht op een basisbetaalrekening inmiddels wettelijk geregeld (in artikel 4:71f Wft). Dat wettelijke recht bestaat echter niet voor bedrijven. Met als gevolg dat hun continuïteit ineens in gevaar komt als hun bank de relatie opzegt. Dat overkwam een sauna/relaxbedrijf uit Roermond in maart 2017. Het gevolg: een serie kort gedingen over de voortzetting van de bankrelatie, met als (voorlopig) resultaat: nadat het Gerechtshof in juli 2019 nog oordeelde dat de bankrelatie mocht worden beëindigd, veroordeelt zij dezelfde bank op 21 januari 2020 toch “een betaalrekening (…) aan te houden, met dien verstande dat (de bank) niet veroordeeld wordt om daaraan faciliteiten te verbinden voor het storten van contant geld”.
Deze situatie is geen incident. Steeds strengere regelgeving en handhaving door DNB zijn dwingen banken steeds strenger en verdergaand cliëntenonderzoek te doen. En weigeren een overeenkomst aan te gaan als daarvoor op grond van de Wwft aanleiding bestaat. Het einde is daarbij nog niet eens in zicht: in de pijplijn zit een nog verdergaande maatregel: bij een verscherpt cliëntenonderzoek moet ook onderzoek gedaan gaan worden naar eerdere bancaire dienstverlening. Een klant uit een hoog-risico sector, zoals het sauna/relaxbedrijf waarin veel cash geld omgaat, moeten dan informatie over de eerdere beëindiging met de bankrelatie verstrekken. Daarmee bijt de klant zich in eigen staart: die informatie zal voor de nieuw aangezochte bank vaak juist een reden zijn geen relatie te willen aangaan.
De gedachte, die oorspronkelijk bestond, dat klanten altijd wel ergens anders terecht konden, gaat dus al steeds minder op en zal de toekomst wel eens helemaal niet meer op kunnen gaan. Kopschuw gemaakt door strenge regels en mega boetes zullen banken met een beroep op de CDD-verplichtingen het aangaan van een nieuwe bankrelatie (moeten) weigeren. En dus ontstaat er een groep die nergens meer terecht kan (“unbankables”). Een zakelijke “unbankable” heeft – bij gebreke van een recht op een basisbankrekening – maar één optie: het voeren van een kort geding (veelal tegen de bank die de relatie heeft opgezegd). Met alle ellende van dien: hoge kosten en procesrisico’s van een kort geding.
Het Gerechtshof lijkt in de uitspraak van 21 januari 2020 te neigen naar een recht op een basisbetaalrekening, ook voor zakelijke klanten. Het zou de wetgever sieren als zij die kastanjes niet door de rechter uit het vuur laat halen, maar de toegang tot het maatschappelijk (bank)verkeer veiligstelt, ook voor ondernemingen die in risicovollere (maar legale) branches werken en zich overigens aan de wet houden.