Het appelprocesrecht kent verschillende valkuilen die de kansen op een succesvol hoger beroep en daaropvolgend cassatieberoep verkleinen. Kennis daarvan is dus van groot belang. In deze blogreeks ‘procederen in hoger beroep’ belichten onze cassatieadvocaten steeds vanuit praktisch perspectief een aspect van een belangrijk appelprocesrechtelijk leerstuk. Dit keer: de tweeconclusieregel.
De tweeconclusieregel
De tweeconclusieregel (art. 347 lid 2 Rv) is misschien wel de belangrijkste regel voor de procedure in hoger beroep. De regel vereist dat appellant in beginsel al zijn grieven – dat wil zeggen: alles wat strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak – in de memorie van grieven aanvoert en geïntimeerde op zijn beurt zijn verweren direct volledig bij memorie van antwoord naar voren brengt.[1] Laten partijen dit na en pogen zij in een later stadium, zoals tijdens pleidooi, alsnog een nieuwe grief aan te voeren, dan zal de rechter hier in beginsel geen acht op mogen slaan.[2] De tweeconclusieregel heeft bovendien gevolgen voor de bevoegdheid van de oorspronkelijke eiser tot verandering of vermeerdering van eis. Zo’n verandering of vermeerdering kwalificeert namelijk ook als grief. Waar eiser in eerste aanleg zijn eis of de gronden daarvan mag veranderen of vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen (art. 130 lid 1 Rv), beperkt de tweeconclusieregel die bevoegdheid in hoger beroep tot de memorie van grieven of de memorie van antwoord. Een wijziging of vermeerdering in een later stadium is dan ook in beginsel niet toegestaan.[3]
De tweeconclusieregel speelt uiteraard ook een belangrijke rol in een eventuele cassatieprocedure. Immers zal het processuele debat in cassatie in beginsel beperkt zijn tot hetgeen bij de memories in hoger beroep is gesteld. Schending van de tweeconclusieregel laat zich bovendien in cassatie toetsen. De jurisprudentie van de Hoge Raad illustreert dat de regel genuanceerde rafelranden kent en toepassing van de regel niet steeds eenvoudig is. Zo mogen in de memorie van antwoord in het incidentele hoger beroep nieuwe weren worden aangevoerd tegen de incidentele grieven, maar kunnen die niet tegelijkertijd als nieuwe principale grieven gelden.[4] Daarnaast heeft de Hoge Raad verschillende uitzonderingen op de ‘in beginsel strakke tweeconclusieregel’ geformuleerd. Op die manier wordt voorkomen dat een partij ten onrechte de mogelijkheid wordt ontzegd om nieuwe stellingen of feiten naar voren te brengen of dat, wanneer beide partijen de rechtsstrijd alsnog willen uitbreiden, afbreuk wordt gedaan aan de partijautonomie.
Uitzonderingen op de ‘in beginsel strakke regel’
De tweeconclusieregel lijdt in de eerste plaats uitzondering indien de wederpartij ondubbelzinnig met de nieuwe grief of de eisverandering of -vermeerdering heeft ingestemd.[5] Ondubbelzinnig betekent hier echter niet noodzakelijkerwijs ‘uitdrukkelijk’. De ondubbelzinnige instemming kan namelijk ook besloten liggen in de verklaringen of gedragingen van de wederpartij, zoals het zonder voorbehoud verweer voeren tegen de desbetreffende nieuwe grief.[6]
Daarnaast kan de aard van het geschil met zich brengen dat een verandering of vermeerdering van eis in een later stadium kan plaatsvinden of dat een grief alsnog kan worden aangevoerd.[7] Deze uitzondering heeft met name betrekking op faillissements- en alimentatieprocedures.[8]
Een derde uitzondering wordt gevormd door situaties waarin de nieuwe grief of verandering/vermeerdering van eis ingegeven is door nieuw gebleken feiten of omstandigheden en met de aanpassing wordt voorkomen dat aan de hand van inmiddels achterhaalde gegevens wordt beslist of een nieuwe procedure moet worden aangespannen.[9] Deze uitzondering kan in een bredere categorie worden geplaatst, waarbij onverkorte toepassing van de tweeconclusieregel strijd met de goede procesorde zou opleveren. Gedacht kan worden aan ‘apparaatsfouten’ van het gerecht, waardoor de procespartij in kwestie niet op tijd zijn stellingen naar voren heeft kunnen brengen. [10]
De tweeconclusieregel is evenmin van toepassing wanneer de nieuwe feiten of stellingen een precisering vormen van de bij memorie van grieven of antwoord aangevoerde klachten of stellingen.[11] De aanvankelijke klacht dient echter wel voldoende kenbaar naar voren te zijn gebracht en de uitwerking moet hier voldoende samenhang mee vertonen.[12] De grens tussen een nieuwe grief en een nadere uitwerking van een eerder reeds aangevoerde grief is dun.
Aandachtspunten
Zowel appellant als geïntimeerde doen er dus goed aan de tweeconclusieregel in de verschillende stadia van de procedure steeds voor ogen te houden.
Voor appellant is het enkel volledig aanvoeren van de grieven (waaronder eventuele eiswijzigingen) niet voldoende. De tweeconclusieregel brengt namelijk ook met zich mee dat appellant bij de grieven al moet anticiperen op de eventuele verweren die de wederpartij zou kunnen voeren. Aangezien een nadere uitwerking van een tijdige grief toegestaan is, kan appellant zijn verweer verhuld opnemen in de memorie van grieven en dit bij pleidooi preciseren. Zo zou de in de memorie genoemde datum van aansprakelijkheidsstelling later gepresenteerd kunnen worden als een beroep op stuiting van de verjaring.[13] Een dergelijke precisering kan een manier zijn om de wederpartij niet alvast de verweren in de schoot te werpen, maar vergt – gelet op de dunne grens tussen nieuwe grieven en preciseringen – ook een zekere voorzichtigheid. Bij twijfel is het dan ook beter om het verweer expliciet op te nemen.[14] Voor geïntimeerde is het van belang dat de memorie van antwoord ingevolge art. 339 lid 3 Rv de laatste kans biedt om incidenteel appel in te stellen. Appellant hoeft hier uiteraard niet op te anticiperen in zijn memorie van grieven en krijgt de mogelijkheid om, binnen de grenzen van de tweeconclusieregel, te reageren.
Voor beide partijen geldt dat zij er in de latere stadia, waaronder met name het pleidooi, op bedacht moeten zijn dat de wederpartij de tweeconclusieregel kan schenden. Een zonder voorbehoud gevoerd verweer kan dan onbedoeld als toestemming gelden, hetgeen zich in cassatie niet meer laat herstellen. Partijen doen er verder goed aan om na te gaan of er een uitzondering van toepassing is, die het aanvoeren van nieuwe feiten of stellingen na de memories toelaat. Het verdient daarbij tot slot opmerking dat de tweeconclusieregel niet van toepassing is op het bewijsaanbod, zodat een onvoldoende gespecifieerd bewijsaanbod in een later stadium veelal nog wel gered kan worden.
De auteur van dit artikel is niet langer werkzaam bij BarentsKrans, voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Philip Fruytier.
[1] Hammerstein/Koerts, in: T&C Rv 2021, art. 347 Rv, aant. 1.
[2] HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2906, NJ 2015/414;HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1063, NJ 2015/291.
[3] HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, rov. 4.2.4; HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064, rov. 4.1.3.
[4]Hammerstein/Koerts, in: T&C Rv 2021, art. 347 Rv, aant. 2f onder verwijzing naar HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6699, NJ 2014/175 (Van Gaalen/LTO); HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:210, NJ 2017/101.
[5] HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771, NJ 2010/154, m.nt. Snijders (Wertenbroek q.q./Van den Heuvel), rov. 2.4.3.
[6] Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2018/108.
[7] HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771, NJ 2010/154, m.nt. Snijders (Wertenbroek q.q./Van den Heuvel), rov. 2.4.3
[8] Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2018/114.
[9] HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771, NJ 2010/154, m.nt. Snijders (Wertenbroek q.q./Van den Heuvel), rov. 2.4.4.
[10] Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2018/107;110.
[11] Zie bijvoorbeeld recentelijk: HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:641.
[12] Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2018/116, onder verwijzing naar HR 24 april 1981, NJ 1981/495; HR 23 september 2011, NJ 2013/6; HR 9 december 2011, NJ 2013/7.
[13] P.A. Fruytier, ‘Anticiperen op cassatie’, Advocatenblad oktober 2015, p. 65.
[14] Ibid.