
In HR 5 maart 2021 (ECLI:NL:HR2021:339) staat de uitleg van een contractuele inspanningsverplichting van een gemeente centraal. Zowel het hof als de Hoge Raad betrekken bij die uitleg het juridisch kader van besluitaansprakelijkheid en concluderen dat partijen met het beding geen verdergaande aansprakelijkheid hebben beoogd dan de aansprakelijkheid die op grond van onrechtmatige daad zou hebben gegolden.
1. Inleiding
In het arrest van de Hoge Raad van 5 maart 2021 gaat het om de vraag of de gemeente Venray (hierna: de Gemeente) aansprakelijk is wegens een tekortkoming in de contractuele inspanningsverplichting die de Gemeente op zich heeft genomen ten aanzien van de afhandeling van een bouwvergunning. Het hof legt de bepaling zo uit dat partijen geen verdergaande aansprakelijkheid hebben beoogd dan de aansprakelijkheid die zonder het beding op grond van onrechtmatige daad had gegolden. De Hoge Raad laat dat oordeel in stand.
2. HR 5 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:339)
Een projectontwikkelaar (hierna: de ontwikkelaar) koopt twee percelen grond met het doel om daarop woningen te bouwen. Ten aanzien van één van de twee percelen heeft de ontwikkelaar met een koper een koop/aannemingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat de overeenkomst mag worden ontbonden indien de voor de bouw benodigde vergunningen niet tijdig zijn verstrekt.
Daarnaast heeft de ontwikkelaar met de Gemeente een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is onder meer opgenomen dat de Gemeente de realisatie van het woningbouwproject zoveel mogelijk bevordert. In dat verband moet zij zich zoveel mogelijk inspannen om de bouwvergunningen die voor de uitvoering van het project nodig zijn direct na het indienen van elke aanvraag in behandeling te nemen en binnen de gestelde wettelijke beslistermijnen af te handelen.
De vergunningen worden niet tijdig verleend, waarop de koper de koop/aannemingsovereenkomst ontbindt. Daarop vordert de ontwikkelaar schadevergoeding van de Gemeente. Volgens hem is de Gemeente tekortgeschoten in de nakoming van haar inspanningsverplichting uit de exploitatieovereenkomst door niet tijdig op de bouwaanvragen te beslissen. Als gevolg daarvan heeft de koper de koop/aannemingsovereenkomst ontbonden, waardoor de ontwikkelaar schade heeft geleden.
Het hof
Het hof wijst de vorderingen van de ontwikkelaar af. Het hof legt de betreffende bepaling zo uit dat de inspanningsverplichting meebrengt dat de Gemeente de realisatie van het project moest bevorderen door zich welwillend op te stellen en voortvarend te handelen. Toch is dit onvoldoende voor contractuele aansprakelijkheid van de Gemeente, zo meent het hof: de ontwikkelaar heeft onvoldoende aanknopingspunten verschaft voor het oordeel dat partijen met de inspanningsverplichting in de exploitatieovereenkomst hebben beoogd een contractuele aansprakelijkheid te scheppen voor het geval de Gemeente niet tijdig zou beslissen op de bouwaanvragen.
Nu een contractuele grondslag voor aansprakelijkheid in de ogen van het hof ontbreekt, beoordeelt het hof de aansprakelijkheid aan de hand van het toetsingskader voor besluitaansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad. Die drempel ligt vrij hoog: voor aansprakelijkheid op die grond is onvoldoende dat de wettelijke beslistermijn is overschreden. Daarvoor zijn, kort gezegd, bijkomende omstandigheden vereist.[1] Nu van dergelijke bijkomende omstandigheden geen sprake is gebleken, is de Gemeente niet aansprakelijk voor het niet tijdig beslissen op de bouwaanvragen, aldus het hof.
De Hoge Raad
In cassatie betoogt de ontwikkelaar (onder meer) dat het hof een onjuiste beslissing heeft gegeven door te overwegen dat partijen niet hebben beoogd een contractuele aansprakelijkheid te scheppen. Volgens zijn cassatieklacht was dat niet nodig: artikel 6:74 lid 1 BW bepaalt immers dat iedere toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht om de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden. Dat partijen bij de overeenkomst geen sanctie hebben verbonden aan de niet-nakoming doet daaraan niet af, zo meent de ontwikkelaar.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Hij overweegt dat het oordeel van het hof ‘op het volgende neerkomt’: de Gemeente diende zich vanwege de inspanningsverplichting welwillend op te stellen en voortvarend te handelen; een verdergaande betekenis van de inspanningsverplichting kan uit de overeenkomst niet worden afgeleid. In het bijzonder blijkt niet dat partijen hebben beoogd om zonder meer een contractuele aansprakelijkheid te stipuleren in de situatie dat de Gemeente niet tijdig zou beslissen op bouwaanvragen. Volgens het hof ligt het dan ook niet voor de hand dat de Gemeente een verdergaande aansprakelijkheid op zich nam dan de wettelijke aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad, aldus de Hoge Raad. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. Dit betekent dat de Gemeente dus enkel aansprakelijk is op grond van het wettelijk kader ex artikel 6:162 BW. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist, welke niet zijn gebleken, zoals het hof in de ogen van de Hoge Raad op goede grond overweegt.
In mijn ogen is er wel wat voor te zeggen om het oordeel van het hof zo te begrijpen. Dit omdat het hof ook heeft overwogen dat de contractuele inspanningsverplichting ‘slechts’ stelt dat de Gemeente zich welwillend dient op te stellen en voortvarend dient te handelen met betrekking tot het project. De contractuele inspanningsverplichting bevat geen afwijking van wettelijke beslistermijnen en stelt ook geen expliciete sanctie op het schenden van zo’n wettelijke beslistermijn. Dit oordeel komt er inderdaad op neer dat het hof op basis van contractsuitleg de slotsom heeft bereikt dat uit de partijbedoelingen niet blijkt dat partijen een verdergaande verplichting hebben beoogd dan die reeds op grond van het wettelijke aansprakelijkheidskader op de Gemeente rust.
3. Conclusie
Het arrest illustreert wat de gevolgen kunnen zijn indien partijen niet duidelijk voor ogen hebben hoe invulling moet worden gegeven aan een contractuele inspanningsverplichting: in dat geval kan de uitleg van die verplichting resulteren in de situatie waarin wordt uitgegaan van de toestand waarin geen overeenkomst is gesloten.
Hugo Boom schreef ook over dit arrest in Bedrijfsjuridische Berichten, bekijk de publicatie hier.
Het laatste cassatie nieuws in je mailbox?
[1] HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7040 (Eindhoven/curatoren), rov. 3.4.2; HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7579 (Amsterdam/Have), rov. 3.3.