Het Weens Koopverdrag (hierna ook: “WKV”) is in beginsel van toepassing indien er sprake is van een koopovereenkomst met betrekking tot roerende zaken tussen professionele partijen die zijn gevestigd in verschillende landen die partij zijn bij het WKV. Indien partijen enkel gebonden willen zijn aan Nederlands recht en niet aan het WKV, dan dienen ze de toepasselijkheid van het WKV uitdrukkelijk uit te sluiten – verklaren dat enkel Nederlands recht van toepassing is, is niet voldoende.
Het komt voor dat partijen niet door hebben dat het WKV van toepassing is op hun rechtsrelatie, waardoor er in een procedure geen debat wordt gevoerd over het toepasselijke recht. Dient een rechter in zo’n geval ambtshalve te beoordelen of het WKV van toepassing is – zowel in eerste aanleg als in appel? De Hoge Raad heeft zich bij arrest van 24 februari jl. over dit vraagstuk gebogen.[1]
Verkoop van lijngoten en Nederlands recht
De casus is als volgt. Aswebo N.V. (hierna: “Aswebo”), gevestigd in België, en Jura B.V. (hierna: “Jura”), gevestigd in Nederland, hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan Jura lijngoten aan Aswebo zal leveren. Op enig moment besluit Aswebo om niet alle bestelde goten af te nemen, omdat zij meent dat Jura niet in staat zou zijn om tijdig de benodigde hoeveelheid lijngoten te leveren. Jura is het hier niet mee eens en vordert bij de Nederlandse rechter een schadevergoeding wegens winstderving. Aswebo vordert op haar beurt in reconventie onder andere partiële ontbinding van de overeenkomst, althans wijziging of vernietiging wegens dwaling.
De rechtbank wijst de vorderingen van beide partijen af. Daarbij overweegt de rechtbank dat in de overeenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat de overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht. Daarom heeft de rechtbank Nederlands recht toegepast. De rechtbank verwijst verder in haar vonnis niet naar enige bepaling van het Weens Koopverdrag.
Beide partijen gaan vervolgens in hoger beroep op inhoudelijke gronden. Geen van de partijen richt een grief tegen het feit dat de rechtbank het WKV buiten beschouwing had gelaten. Desondanks besluit het hof toch om ambtshalve na te gaan welk recht van toepassing is. Immers, zo overweegt het hof, ingevolge art. 10:2 BW jo. art. 25 Rv geldt dat de regels van het internationaal privaatrecht en het door die regels aangewezen recht ambtshalve dienen te worden toegepast. Het hof stelt allereerst vast dat de overeenkomst inderdaad wordt beheerst door Nederlands recht, maar dat het WKV niet is uitgesloten. Vervolgens stelt het hof vast dat er sprake is van een koopovereenkomst van roerende zaken tussen partijen die in verschillende staten gevestigd zijn, terwijl die staten – Nederland en België – partij zijn bij het WKV. Het hof concludeert daarom dat het WKV van toepassing is.
Oordeel Hoge Raad
In cassatie klaagt Aswebo dat het hof ten onrechte het geschil tussen partijen heeft beoordeeld aan de hand van het Weens Koopverdrag. Immers, zo stelt Aswebo, geen van de partijen had gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat op het geschil Nederlands recht (met uitsluiting van het WKV) van toepassing was. Het hof had het geschil dan ook moeten beoordelen aan de hand van het Nederlandse recht en het WKV buiten toepassing moeten laten, aldus Aswebo.
De Hoge Raad is er kort over. De Hoge Raad overweegt dat, gelet op het feit dat er niet was gegriefd tegen de beslissing van de rechtbank om de zaak te beslissen op basis van Nederlands recht, het het hof niet vrij stond om ambtshalve te beslissen dat het geschil tussen partijen moest worden beslecht aan de hand van het WKV. Volgens de Hoge Raad had het hof het WKV buiten toepassing moeten laten.[2] Het hof was met zijn oordeel buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden.
De ambtshalve toepassing van het conflictenrecht
Het oordeel van de Hoge Raad verrast niet. Er zit namelijk een verschil tussen de ambtshalve toepassing van het conflictenrecht in eerste aanleg en appel.
In eerste aanleg dient de rechter ambtshalve te onderzoeken welk recht van toepassing is. Ingevolge art. 10:2 BW dienen de regels van internationaal privaatrecht en het door die regels aangewezen recht ambtshalve te worden toegepast. Deze regels vallen binnen het bereik van art. 25 Rv, dat de rechter opdraagt de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen. Een rechter zal dan ook altijd zelfstandig, aan de hand van het conflictenrecht, onderzoek moeten doen naar de vraag welk recht van toepassing is en de inhoud van dat recht moeten vaststellen.
In hoger beroep is dit niet altijd het geval. In verband met het grievenstelsel mag de rechter zich slechts buigen over het door de grieven ontsloten deel van de rechtsstrijd. De appelrechter mag in principe niet – ook niet ambtshalve – buiten het door de grieven ontsloten gebied van de rechtsstrijd treden. De appelrechter mag enkel ambtshalve buiten de grieven treden om te kijken of er regels van openbare orde zijn geschonden. De bepaling van het toepasselijke recht is echter – zo blijkt ook uit deze uitspraak – geen kwestie van openbare orde.
Als het Weens Koopverdrag ten onrechte niet is toegepast door de rechtbank, staat het het hof niet vrij om ambtshalve het WKV toe te passen als geen van de partijen een grief heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het toepasselijk recht. De vraag of het WKV van toepassing is, is namelijk niet van openbare orde. Kortom, indien er niet wordt gegriefd tegen de beslissing in eerste aanleg inzake het toepasselijk recht, dan dient het hof (dus) hetzelfde recht toe te passen als de rechtbank.
Conclusie
Het arrest van de Hoge Raad leert dat het kan lonen om ook in appel nog kritisch te bezien of er moet worden geklaagd over het toepasselijk recht. Indien een rechtbank bijvoorbeeld ten onrechte het Weens Koopverdrag niet heeft toegepast, is het verstandig om goed na te gaan wat het voor de eigen positie betekent als het WKV wél zou zijn toegepast. Bijvoorbeeld, in tegenstelling tot het Nederlandse recht waarbij voor een geslaagd beroep op wanprestatie door een koper slechts een tekortkoming van de verkoper is vereist, is onder het WKV een meeromvattende fundamental breach van de verkoper vereist. Indien het WKV in eerste aanleg ten onrechte niet is toegepast, kan een verkoper dus gebaat zijn bij een nieuwe beoordeling van het toepasselijk recht. Kortom, het blijft opletten bij het WKV: niet enkel bij het contracteren, maar ook bij het procederen – zelfs in appel.
[1] HR 24 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:313.
[2] HR 24 februari 2023, ELCI:NL:HR:2023:313, rov. 3.1.6