In deze zaak zei een werkgever de uitvoeringsovereenkomst met een pensioenfonds op. Hoewel de contractuele opzegtermijn was gerespecteerd, vocht het pensioenfonds de opzegging aan omdat deze vanwege de bijzondere aard van de uitvoeringsovereenkomst volgens het pensioenfonds gepaard had moeten gaan met een financiële compensatie. De Hoge Raad overwoog dat de redelijkheid en billijkheid ook bij een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd mét een opzeggingsregeling in de weg kunnen staan aan respectievelijk opzegging, opzegging zonder zwaarwegende grond, opzegging op een bepaald moment, of opzegging zonder aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Of de redelijkheid en billijkheid opzegging zonder betaling van schadevergoeding kunnen verhinderen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hoewel deze overweging van de Hoge Raad alleen betrekking lijkt te hebben op contractuele opzegregelingen, is goed betoogbaar dat ook een wettelijke opzegbevoegdheid (bijvoorbeeld bij een overeenkomst van opdracht) op dezelfde wijze wordt begrensd (vgl. het Phoenix-arrest uit 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB0808)).
Brengt dit arrest ons iets nieuws? Nee, uit het ING/De Keijzer-arrest uit 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2929) bleek bijvoorbeeld al dat de redelijkheid en billijkheid een beroep op een contractuele opzegbevoegdheid kunnen beletten. Wel herinnert dit arrest contractspartijen (en hun adviseurs) eraan dat een contractuele opzegbevoegdheid, ook als je deze respecteert, niet altijd risicoloos is. Partijen kunnen dit risico verminderen door de wijze en (financiële) gevolgen van opzegging uitvoerig in hun contract te regelen. Voor de (aanvullende werking van de) redelijkheid en billijkheid is dan minder ruimte.
Dit artikel verscheen in september 2016 in de rubriek Snelrecht van Mr. magazine.