Jaarverslag Hoge Raad 2022
2 mei 2023
Leestijd: 3 minuten

Openbaarheid van rechtspraak: de Hoge Raad schept duidelijkheid

In een eerdere blog ‘Openbaarheid rechtspraak: hoe ver zal het gaan?’ schreven we over de conclusie van advocaat-generaal Wesselink-Van Gent in een procedure waarin cassatie in het belang der wet was ingesteld. In die procedure stond de vraag centraal of gegevens over lopende civiele procedures openbaar moeten worden gemaakt. Oftewel: moet iedereen kunnen nagaan welke procedures er lopen tegen een bepaalde partij, bijvoorbeeld een handelspartner of concurrent?

De advocaat-generaal meende van wel en vrijdag 21 april 2023 kwam het verlossende woord van de Hoge Raad zelf: ja, dat moet je kunnen opvragen.

De Hoge Raad oordeelt over huidig recht:

  1. Het gerecht dient opgave te doen van de aanhangige procedures waarbij de partij waarop het verzoek ziet, partij is, tenzij zwaarwegende belangen als bedoeld in art. 15 lid 3 Besluit orde van dienst gerechten (BODG) zich daartegen verzetten. Deze regel geldt niet voor zaken waarvoor niet het uitgangspunt van openbaarheid van de zitting geldt, zoals zaken op het terrein van het personen- en familierecht en de behandeling van aanvragen tot faillietverklaring.
  2. Indien de partij op wie het verzoek ziet, partij is in een procedure waarin een openbare zitting is bepaald, dient het gerecht aan de derde informatie te verschaffen die de derde in de gelegenheid stelt de openbare zitting bij te wonen, tenzij zwaarwegende belangen als bedoeld in art. 15 lid 3 BODG zich daartegen verzetten.
  3. Indien in een procedure waarin de partij op wie het verzoek ziet, partij is of was, een of meer uitspraken zijn gedaan, dient het gerecht, binnen de grenzen van art. 29 Rv, aan de derde afschrift daarvan te verstrekken.
  4. Het gerecht is niet gehouden aan de derde overige informatie te verschaffen, waaronder informatie over niet meer aanhangige procedures waarin de partij op wie het verzoek ziet, partij was.

Zoals ik in mijn eerdere blog al opmerkte, is de praktijk anders. De Hoge Raad merkt daarover op dat het op de weg van de gerechten ligt om op dit punt een (landelijk uniforme) regeling te treffen.

Het is nu afwachten hoe snel dit uitgewerkt wordt door de gerechten. Maar tegelijk: daar zou het wachten niet op moeten zijn. De Hoge Raad bevestigt hier slechts wat allang wet is. Ook zonder landelijke regeling, zijn gerechten verplicht om aan een verzoek gehoor te geven. Hoe dat praktisch gaat werken zolang die regeling er nog niet is, is hoe dan ook de vraag. Vermoedelijk zal de verzoekende partij zelf bij iedere rechtbank en hof en bij de Hoge Raad een verzoek moeten indienen. Dat neemt niet weg dat dit zeker een te overwegen stap kan zijn voor partijen die overwegen een belangrijk contract aan te gaan met een handelspartner, te gaan investeren in een onderneming of overwegen een faillissement aan te vragen.

 

Deze auteur is niet meer werkzaam bij BarentsKrans. Mocht u nog vragen hebben over dit onderwerp, neem dan contact op Corporate Litigation.