Is de schuldeiser die een faillissement uitlokt, dat naderhand wordt vernietigd, aansprakelijk voor de schade die de schuldenaar daardoor lijdt?
ECLI:NL:HR:2020:2004
Wanneer een schuldenaar heeft opgehouden te betalen, kan de schuldeiser de rechter verzoeken om het faillissement van die schuldenaar uit te spreken (vgl. artikel 1 lid 1 Fw). De schuldenaar die het met het uitspreken van het faillissement niet eens is, kan tegen het vonnis een rechtsmiddel aanwenden. Indien dan blijkt dat de faillissementsaanvraag onrechtmatig is geweest, wordt het faillissement alsnog vernietigd. Wat betekent dit voor de schade die de schuldenaar als gevolg van dit vernietigde faillissement heeft geleden? Kan de aanvrager van het faillissement daarvoor aansprakelijk worden gesteld? Ja, zo heeft de Hoge Raad recent overwogen, maar slechts indien de aanvrager wist of behoorde te weten dat er geen grond bestond voor het uitspreken van het faillissement, dan wel indien hij anderszins met de faillissementsaanvraag misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt.
Wat was er aan de hand?
HSK exploiteert een keten van kledingwinkels. De verweerster in cassatie heeft in 2013 bouwproducten geleverd aan HSK, maar HSK heeft de rekening daarvan niet betaald. Daaropvolgend heeft de rechtbank, na aanvraag van (de advocaat van) verweerster, het faillissement van HSK uitgesproken. HSK heeft dit faillissement tot aan de Hoge Raad aangevochten, en met succes: na cassatie en verwijzing heeft het hof ’s Hertogenbosch geoordeeld dat het faillissement alsnog moet worden vernietigd.
Vervolgens vordert HSK in deze zaak schadevergoeding voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het feit dat haar faillissement is uitgesproken en later is vernietigd. De rechtbank Noord-Nederland heeft de vorderingen van HSK toegewezen. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft de vorderingen van HSK echter afgewezen met de overweging dat een dergelijke vordering alleen toewijsbaar is als sprake is van misbruik van procesrecht of anderszins onrechtmatig handelen in de zin van artikel 3:13 BW.
Hoge Raad: aanvrager faillissement niet zonder meer aansprakelijk
HSK gaat in cassatie. Volgens haar is het oordeel van het hof onjuist, omdat degene die een faillissementsaanvraag doet dat later op grond van een rechtsmiddel wordt vernietigd, in beginsel onrechtmatig handelt en schadeplichtig is. Zij maakt daarbij de vergelijking met onder meer de rechtspraak over aansprakelijkheid van een beslaglegger bij een onrechtmatig beslag: indien het beslag op een later moment onrechtmatig wordt bevonden, is de beslaglegger aansprakelijk voor de schade die de beslagene door dit beslag heeft geleden.
Volgens Advocaat-Generaal (hierna: A-G) Langemeijer is de aanvrager bij een onrechtmatige faillissementsaanvraag echter niet zonder meer aansprakelijk: aangezien een faillissementsaanvraag een rechtsinstrument is dat ten dienste staat van de aanvrager, kan de uitoefening daarvan op zichzelf niet als onrechtmatig worden beschouwd. Dit kan volgens hem slechts anders zijn in geval van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de aanvrager geen redelijk belang heeft bij het faillissement en/of hij het faillissement aanvraagt met geen ander doel dan de schuldenaar te schaden (vgl. artikel 3:13 BW). Nu deze bijzondere omstandigheden zich niet voordoen, concludeert de A-G dat het cassatieberoep moet worden verworpen.
De Hoge Raad volgt de redenering van A-G Langemeijer en verwerpt het cassatieberoep. Hij overweegt dat de door HSK bepleite vergelijking niet opgaat: een vernietiging van een faillissement kan niet op een lijn worden gesteld met de aansprakelijkheid van een beslaglegger bij een onrechtmatig beslag. Daarbij is van belang dat het uitspreken van een faillissement geen rechtsuitoefening door de aanvrager is, zoals bij beslag, maar een beslissing van de rechter, die hij geeft ten behoeve van iedereen die bij het vermogen van de schuldenaar belang hebben, in het geval dat hem blijkt dat de schuldenaar heeft opgehouden te betalen. Volgens de Hoge Raad kan een faillissementsaanvraag dan ook pas onrechtmatig zijn wanneer de aanvrager wist of behoorde te weten dat er geen grond bestond voor het uitspreken van dit faillissement, dan wel wanneer hij anderszins met de aanvraag misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt.
Advocaat Jan-Paul Heering stond verweerster bij in cassatie.