Over het openstellen van tussentijds hoger beroep tegen tussenvonnissen heeft de Hoge Raad al veel arresten gewezen. Op 17 december 2021 werd er weer een nieuwe loot aan deze inmiddels flinke jurisprudentieboom toegevoegd. De Hoge Raad oordeelde dat de rechter na een tussenvonnis te allen tijde – tenminste, zolang er nog geen eindvonnis is gewezen – kan bepalen dat partijen worden toegelaten om tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis in te stellen. Voortaan dient deze openstelling van het tussentijds beroep bij vonnis te gebeuren en gaat de appeltermijn pas lopen vanaf de dag van het openstellen. Of er sinds het wijzen van het tussenvonnis al meer dan drie maanden zijn verstreken is niet van belang.
Tussenvonnissen, eindvonnissen en deelvonnissen
Het verschil tussen een tussenvonnis en een eindvonnis zit in het dictum.[1] In een eindvonnis wordt in het dictum – in elk geval omtrent enig deel van het gevorderde – een einde aan het geding gemaakt met een eindbeslissing. De rechter wijst bijvoorbeeld een (deel van) de vordering toe of af, of verklaart de eiser niet ontvankelijk. In een tussenvonnis wordt in het dictum geen einde gemaakt aan (een deel van) het geding, maar wordt vaak ‘iedere beslissing aangehouden’ of wordt een beslissing genomen over het verdere verloop van de procedure. Zo kan in een tussenvonnis een bewijsopdracht worden gegeven, een deskundige worden benoemd of een comparitie van partijen worden gelast. Ook vonnissen waarin in het dictum een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd worden als tussenvonnissen beschouwd.
Deelvonnissen bevatten in het dictum zowel componenten van een eindvonnis als van een tussenvonnis. Denk aan een vonnis waarin de rechter in het dictum een gedeelte van de vordering toewijst maar voor het andere gedeelte van de vordering een bewijsopdracht geeft.
Tussentijds hoger beroep
Wie een eindvonnis ontvangt moet daartegen direct hoger beroep instellen. De appeltermijn van drie maanden begint op grond van art. 339 Rv te lopen vanaf de dag van de uitspraak. Dat geldt ook voor een deelvonnis. Tegen het ‘eindvonnis’-gedeelte moet binnen drie maanden hoger beroep ingesteld worden. De appeltermijn gaat voor het einduitspraakgedeelte direct na het deelvonnis lopen. Om in hoger beroep te gaan tegen een tussenvonnis moet men in het algemeen even wachten: de hoofdregel is dat tegen een tussenvonnis alleen tegelijkertijd met het beroep tegen het eindvonnis beroep kan worden ingesteld.
Er bestaan evenwel uitzonderingen op deze hoofdregel, waarin het toch mogelijk is om tussentijds hoger beroep tegen een tussenvonnis in te stellen. Ten eerste kan op grond van art. 337 lid 1 Rv altijd tussentijds hoger beroep worden ingesteld tegen vonnissen waarbij een voorlopige voorziening is getroffen of geweigerd – ook al kwalificeert de uitspraak als een tussenvonnis. Ten tweede is het mogelijk om tegelijkertijd met het beroep tegen het eindvonnisgedeelte van een deelvonnis ook hoger beroep tegen het tussenvonnisgedeelte in te stellen. Het tussenvonnisgedeelte wordt dan als het ware meegetrokken met het eindvonnisgedeelte. Daarom moeten bij een dergelijk beroep tegen een tussenvonnis ook altijd grieven tegen het eindvonnisgedeelte worden gericht.[2] [3]
Bovendien kan tussentijds hoger beroep worden ingesteld tegen een tussenvonnis wanneer de rechter dit bepaalt. Wanneer de rechter tussentijds hoger beroep heeft opengesteld van een tussenvonnis, kan ter gelegenheid van dat tussentijds hoger beroep ook tegen eerdere tussenvonnissen worden opgekomen. Daarbij hoeft niet ook gegriefd te worden tegen het latere tussenvonnis, zoals bij deelvonnissen het geval is.[4]
Dit openstellen van een tussenvonnis voor hoger beroep kan de rechter in het tussenvonnis zelf doen, maar kan ook nog later op verzoek van partijen gebeuren. Uit het arrest Ponteecen/Stratex volgde dat zowel een dergelijk verzoek als het instellen van het hoger beroep binnen de appeltermijn van drie maanden diende te gebeuren. Daarom hoefde na het indienen van een verzoek tot openstelling niet te worden gewacht met het instellen van hoger beroep tot op het verzoek was beslist.[5]
Nieuwe rechtsregel: openstellen moet bij vonnis en pas dan gaan de appeltermijn lopen
In zijn nieuwe arrest van 17 december 2021 heeft de Hoge Raad bepaald dat de rechter het hoger beroep van een tussenvonnis te allen tijde, zolang geen eindvonnis is gewezen, alsnog kan openstellen. Dat kan zowel op verzoek als ambtshalve. Toewijzing of afwijzing van het verzoek is aan het procesbeleid van de rechter overgelaten. Die beslissing hoeft de rechter ook niet te motiveren.
Ook oordeelt de Hoge Raad dat het openstellen van tussentijds hoger beroep, zowel op verzoek als ambtshalve, voortaan altijd bij vonnis moet. Dit betekent dat de rechter het openstellen niet meer in een brief of een rolbeschikking mag doen, wat in de praktijk een gebruikelijke wijze van openstellen was na een verzoek van partijen. Afwijzing van een verzoek tot openstelling mag wel nog met een brief. De appeltermijn gaat vervolgens pas lopen vanaf de dag van de uitspraak van het vonnis waarbij tussentijds hoger beroep is opengesteld.
Daarmee lijkt de Hoge Raad de appeltermijn vanaf nu structureel te koppelen aan het openstellen van het tussentijds hoger beroep en niet aan het vonnis waartegen men wil appelleren. Dat was in het verleden ook al deels het geval: bij het openstellen van hoger beroep van een tussenvonnis mocht immers ook geappelleerd worden tegen eerdere tussenvonnissen, ook als die langer dan drie maanden voor het opengestelde tussenvonnis waren gedaan. Vanaf nu geldt echter niet meer de regel dat tegen het laatste inhoudelijke tussenvonnis binnen drie maanden geappelleerd moet worden, ook al is er nog geen beslissing op het verlofverzoek. Het vonnis waarin het verlof voor het hoger beroep verleend wordt is vanaf nu doorslaggevend. Tegen dat vonnis kan volgens de Hoge Raad overigens alleen tussentijds beroep worden ingesteld wanneer het nog andere beslissingen inhoudt dan die tot het openstellen van tussentijds hoger beroep. Omdat de beslissing om tussentijds beroep open te stellen een regiebeslissing is die wordt overgelaten aan het procesbeleid van de rechter, staat daartegen immers geen hogere voorziening open.[6]
De Hoge Raad laat in zijn nieuwste uitspraak de mogelijkheid in stand om eerdere tussenvonnis in het tussentijdse hoger beroep ook te bestrijden, met daarbij de opmerking dat het tussentijds hoger beroep geen betrekking kan hebben op vonnissen die door de appellant in een eerder ingesteld hoger beroep hadden kunnen worden betrokken. Dat volgt uit de zogenoemde ‘een-keer-schieten regel’ die de Hoge Raad in 2012 formuleerde en die inhoudt dat indien tussentijds appel wordt ingesteld alle bezwaren tegen de tot dan toe gewezen tussenvonnissen in één keer aan de appelrechter moeten worden voorgelegd.
Al het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op tussentijds hoger beroep van tussenbeschikkingen en op tussentijds beroep in cassatie.
Conclusie
De rechter die tussentijds beroep tegen een tussenvonnis wil toelaten – eventueel nadat partijen daarom hebben verzocht – kan dit tot er eindvonnis is gewezen nog doen. Voor het arrest van 17 december 2021 bestonden er in de praktijk twee manieren waarop de rechter tussentijds beroep openstelde: ofwel direct in het betreffende tussenvonnis, ofwel na verzoek van partijen door middel van een briefje of een rolbeslissing. De termijn waarbinnen het beroep moest zijn ingesteld ving aan vanaf het wijzen van het tussenvonnis waartegen een partij wilde appelleren. Dit bekende dat in de tweede situatie de appeltermijn al ging lopen voordat het tussentijds beroep was opengesteld en zelfs al voordat partijen daarom hadden verzocht.
Doordat rechters voortaan alleen tussentijds beroep mogen openstellen bij tussenvonnis en de appeltermijn vanaf het openstellen pas gaat lopen, hebben partijen altijd de volledige appeltermijn tot hun beschikking om beroep in te stellen. Dat is een verandering ten opzichte van de eerdere jurisprudentie. Ook zou het op grond van deze uitspraak mijns inziens mogelijk zijn om na het verstrijken van de appeltermijn van het tussenvonnis, maar voor het wijzen van het eindvonnis, de rechter nog te verzoeken om tussentijds hoger beroep open te stellen. In zoverre komt de Hoge Raad terug op zijn eerdere oordeel in het Ponteecen/Stratex-arrest.
De uitspraak kan enige verwarring oproepen, omdat de Hoge Raad aan de ene kant de veronderstelling lijkt te doen dat er bij het openstellen van hoger beroep een tussenvonnis nodig is om hoger beroep te kunnen instellen en daar vervolgens drie maanden de tijd voor te hebben, maar aan de andere kant overweegt dat de beslissing tot het openstellen van tussentijds hoger beroep meebrengt dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld van alle tot dan toe in de procedure gewezen tussenvonnissen, met inbegrip van het laatste tussenvonnis voor zover dit nog andere beslissingen inhoudt dan die tot het openstellen van tussentijds hoger beroep. Dat lijkt immers mee te brengen dat geen tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld tegen een tussenvonnis dat slechts de beslissing tot het openstellen van tussentijds hoger beroep bevat.
De bedoeling van de Hoge Raad lijkt te zijn – althans, zo lees ik dit arrest – dat de appeltermijn vanaf het tussenvonnis waarin tussentijds hoger beroep wordt opengesteld gaat lopen, en dat in dit tussentijds hoger beroep alle inhoudelijke beslissingen kunnen worden bestreden en niet de verlofverlening zelf.
[1] HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0153, RvdW 2010/16.
[2] HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051, NJ 2005/510 (Ponteecen/Stratex), rov. 3.4.
[3] Vgl. HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2905, RvdW 2015/1051
[4] HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3168, NJ 2006/229.
[5] HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051, NJ 2005/510 (Ponteecen/Stratex), rov. 3.4.
[6] Vgl. HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0598, NJ 2012/556, rov. 4.5, HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2914, NJ 2000/220 rov. 3.4 en HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1712, RvdW 2020/1147, rov. 3.4.2.