Het appelprocesrecht kent verschillende valkuilen die de kansen op een succesvol hoger beroep en daaropvolgend cassatieberoep verkleinen. Kennis daarvan is dus van groot belang. In deze blogreeks ‘procederen in hoger beroep’ belichten onze cassatieadvocaten steeds vanuit praktisch perspectief een aspect van een belangrijk appelprocesrechtelijk leerstuk. Dit keer: in hoeverre kan een partij na cassatie en verwijzing nog nieuwe stellingen betrekken en nieuwe feiten aanvoeren?
Inleiding
Partijen krijgen na cassatie en verwijzing de gelegenheid hun standpunt te bepleiten. Veelal nemen partijen daartoe een memorie na verwijzing. Het arrest van de Hoge Raad kan een nieuwe blik op de zaak werpen. Niet zelden rijst daarom de vraag in hoeverre partijen na verwijzing nog nieuwe stellingen kunnen betrekken of nieuwe feiten kunnen aanvoeren. Dit blog bespreekt de belangrijkste regels op dat vlak.
In beginsel strakke regel en uitzonderingen gelden ook na verwijzing
Partijen zetten de procedure op grond van art. 424 Rv voort in de stand waarin zij zich bevond ten tijde van de vernietigde uitspraak. De klok wordt dus teruggedraaid naar het moment waarop de vernietigde uitspraak werd gedaan. In de standaardsituatie is op dat moment sprake geweest van een memoriewisseling, eventueel een pleidooi, en een eindarrest.
Op grond van deze ‘klokterug’-regel geldt in voornoemde standaardsituatie als eerste dat partijen géén nieuwe memories van grieven en antwoord mogen nemen. Die zijn immers al genomen. Daarom geldt in beginsel ook de tweeconclusieregel.[1] Partijen mogen daarom na verwijzing als uitgangspunt geen nieuwe stellingen betrekken, geen nieuwe grieven aanvoeren, hun eis niet vermeerderen etc. Er geldt een uitzondering op de tweeconclusieregel (i) indien de aard van de procedure daartoe aanleiding geeft, (ii) er sprake is van nieuwe feiten die pas zijn voorgevallen na de memoriewisseling dan wel (iii) de wederpartij de rechtsstrijd aanvaardt door bijvoorbeeld op nieuwe stellingen onvoorwaardelijk te reageren.
De Hoge Raad lijkt die uitzonderingen op de tweeconclusieregel ook te aanvaarden voor de procedure na verwijzing. In het Vehmeijer-arrest[2] ging het om de vraag of een eisvermeerdering na verwijzing nog toegestaan was. De Hoge Raad oordeelde daarin onder verwijzing naar de tweeconclusieregel en de daarop bestaande uitzonderingen, dat de daar centraal staande eisvermeerdering (en -wijziging) in beginsel ook mogelijk was in de verwijzingsprocedure bij wijze van uitzondering op de tweeconclusieregel. De Hoge Raad overwoog daartoe dat een dergelijke uitzondering – onder meer – mogelijk is indien (i) met de eisvermeerdering aanpassing wordt beoogd aan eerst na de memorie van grieven of van antwoord voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en (ii) de eisvermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist.
Uit het Vehmeijer-arrest lijkt daarom voorzichtig te volgen dat ook na verwijzing nog nieuwe stellingen mogen worden betrokken, indien zich één van de uitzonderingen op de tweeconclusieregel voordoet. Daartoe is dan dus ook ruimte, indien de wederpartij de rechtsstrijd op dat punt onvoorwaardelijk aanvaardt[3] of indien de aard van de procedure daartoe noopt.
Feitelijke omstandigheden van ná de vernietigde uitspraak
Ten tweede mogen partijen zich na verwijzing beroepen op gewijzigde feitelijke omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de vernietigde uitspraak, doch slechts binnen het deel van het geschil dat als gevolg van de vernietiging is ontsloten.[4] Indien dus in cassatie een wanprestatie-oordeel overeind is gebleven, maar een onrechtmatigheidsoordeel is vernietigd, dan kunnen de nieuwe feiten slechts in die laatste context na verwijzing nog een rol spelen. De nieuwe feiten kunnen het verwijzingshof niet alsnog brengen tot het oordeel dat sprake is van wanprestatie. Hier weegt dus het belang van rechtspreken op de juiste feiten binnen de resterende rechtsstrijd zwaarder dan de door de tweeconclusieregel nagestreefde procesefficiëntie.
Aanpassen stellingen op nieuwe rechtsontwikkeling
Ten derde kan het voorkomen dat het arrest van de Hoge Raad een nieuwe rechtsontwikkeling inluidt. In dat geval krijgen partijen de gelegenheid hun stellingen op die nieuwe juridische werkelijkheid aan te passen.[5] Hetzelfde geldt als internationale rechters, zoals het HvJEU of het EHRM, een vernieuwende uitspraak doen waarop partijen nog niet zijn ingegaan.[6] Hier weegt het belang dat uitspraken in overeenstemming moeten zijn met het (Europese en internationale) recht zwaarder dan het belang dat aan een geschil op den duur een einde moet komen.
Voorliggende geschilpunten na verwijzing vereisen nadere instructie
Ten vierde moet bedacht worden dat de vernietiging van een uitspraak ertoe kan leiden dat na verwijzing tal van door partijen aangesneden thema’s alsnog relevant worden en de rechter daaromtrent nader geïnformeerd wil worden. Neem het volgende geval: in de vernietigde uitspraak is geoordeeld dat geen sprake is van onrechtmatigheid. De verwijzingsrechter stelt vervolgens vast dat wél sprake is geweest van onrechtmatig handelen. Daardoor rijst de vraag of de gevorderde schadevergoedingsvordering toegewezen moet worden, een beroep op een exonoratie slaagt etc. De rechter kan dan behoefte hebben aan nadere inlichtingen van partijen. De rechter mag partijen ook na verwijzing verzoeken nadere aktes te nemen om op die na verwijzing te beantwoorden vragen alsnog nader in te gaan.[7]
Conclusie
In deze blog kwam aan de orde dat partijen in de verwijzingsprocedure als uitgangspunt geen nieuwe stellingen en feiten kunnen aanvoeren. Op die regel bestaan verschillende uitzonderingen. Partijen die na verwijzing nog nieuwe stellingen willen betrekken of nieuwe feiten willen aanvoeren, kunnen proberen die uitzonderingen daartoe aan te grijpen. Daartoe kunnen zij aanvoeren dat (i) sprake is van een van de uitzonderingen op de tweeconclusieregel, (ii) sprake is van feiten die zich na de vernietigde uitspraak hebben voorgedaan, (iii) het aangevoerde feiten of stellingen betreft die zijn ingegeven door een door of na het Hoge Raad-arrest ingeleide nieuwe rechtsontwikkeling. Verder kunnen partijen de verwijzingsrechter verzoeken hen de mogelijkheid te bieden nog een akte te nemen met betrekking tot een door de vernietiging weer relevant geschilpunt waarover partijen nog onvoldoende is gedebatteerd.
[1] HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360 (Vehmeijer).
[2] HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360 (Vehmeijer).
[3] Vgl. HR 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3241 (De Vries/Jumbo).
[4] Bijv. HR 31 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1221 (Groten/Staat II).
[5] HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1413 (Katterug) en HR 6 november 2016, ECLI:NL:HR:216:2516 (Distriport/Noord-Holland).
[6] HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:AA8896 (Automotive/Valeo); vgl. HR 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ3083 (Staat/Ten Kate).
[7] HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9994 (Van den Hoek/Pots).