Bij prejudiciële beslissing van 2 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:824) heeft de Hoge Raad beslist dat de door de gerechtshoven opgelegde limiet aan de lengte van processtukken in hoger beroep (i) een toereikende wettelijke basis heeft en (ii) geen ontoelaatbare beperking van het recht op toegang tot de rechter en het beginsel van hoor en wederhoor vormt. In deze blog plaats ik enkele kritische noten bij de beslissing. Ook geef ik een aantal praktijktips voor het doen van een verzoek om een langer processtuk te mogen indienen.
Beperkingen omvang processtukken
Met ingang van 1 april 2021 gelden bij de gerechtshoven beperkingen voor de omvang van processtukken. Memories van grieven en antwoord mogen op grond van artikel 2.11 van het landelijk procesreglement in beginsel ‘slechts’ 25 pagina’s bevatten, andere memories (zoals memories in incidenteel appel) 15. Partijen kunnen bij de rolraadsheer een gemotiveerd verzoek indienen om een memorie van een grotere omvang in te dienen.
Deze nieuwe regel heeft voor veel ophef gezorgd, niet in de laatste plaats bij civiele procesadvocaten. Een aantal van hen is een kort geding gestart tegen de Staat om de rechtsgeldigheid van de regeling te laten toetsen. De voorzieningenrechter heeft daartoe prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. De vragen van de voorzieningenrechter komen er, kort samengevat, op neer of de regeling een toereikende wettelijke basis kent en of de regeling zich verhoudt met het recht op toegang tot de rechter en het beginsel van hoor en wederhoor (artikel 6 EVRM). Ook wat de consequentie moet zijn wanneer een procespartij een te lange memorie indient is onderdeel van de vragen.
De beslissing van de Hoge Raad
De Hoge Raad is van oordeel dat een voldoende wettelijke basis aanwezig is. Volgens de Hoge Raad ligt die basis in de mogelijkheid van de rechter om alle beslissingen te nemen die nodig zijn voor een goed verloop van de procedure ex artikel 19 lid 2 Rv. Ook ziet de Hoge Raad een grondslag in de gehoudenheid van de rechter om op de voet van artikel 20 lid 1 Rv te waken voor onredelijke vertraging van de procedure.
Vervolgens overweegt de Hoge Raad, samengevat, dat het voor de hand ligt om van deze bevoegdheid gebruik te maken, omdat de rechterlijke capaciteit beperkt is. Volgens de Hoge Raad moet voorkomen worden dat sommige partijen door hun wijze van procederen zodanig beslag leggen op de rechterlijke capaciteit dat dit ten koste gaat van een effectieve toegang tot de rechter voor anderen. Volgens de Hoge Raad maakt dit het voeren van landelijke regie wenselijk.
De Hoge Raad is verder, kort samengevat, van oordeel dat de maatregel een legitiem doel dient en voldoende proportioneel is. De Hoge Raad is ook van oordeel dat de wijze waarop om een langere memorie kan worden gevraagd, voldoende rechtsbescherming biedt. Tot slot overweegt de Hoge Raad dat indiening van een processtuk dat de limiet overschrijdt, als gevolg heeft dat het hof het gehele stuk kan weigeren indien niet binnen twee weken een stuk wordt ingediend dat wel binnen de limiet valt. Die regel heeft voor de appellant tot gevolg dat hij niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Enkele kritische noten
Wat mij betreft kunnen in de eerste plaats vraagtekens worden geplaatst bij de noodzaak en proportionaliteit van deze regel. Aan de overwegingen van de Hoge Raad ligt de veronderstelling ten grondslag dat het nodig is om een limiet voor de lengte van processtukken te hanteren.
De grondslag voor die veronderstelling is dun. Advocaat-generaal (A-G) De Bock stelt in haar Conclusie bij deze prejudiciële beslissing vast dat gerechtshoven geen statistieken hebben over de omvang van processtukken en de beweerde toename daarvan over de jaren. Ik merk daar nog bij op dat gerechtshoven ook geen onderbouwde statistieken lijken te bezitten met betrekking tot de vraag of raadsheren over de jaren daadwerkelijk meer uren aan leestijd moeten besteden vanwege de beweerde toegenomen lengte van processtukken. Daar komt bij dat uit cijfers over het eerste half jaar waarin de regeling van kracht is en die in de Conclusie A-G worden genoemd, blijkt dat in slechts 5% van de civiele hoge beroepsprocedures een verzoek wordt gedaan om een langere memorie te mogen nemen. Dat roept de vraag op wat de omvang van het probleem is en of het probleem zodanig is dat een dergelijke maatregel gerechtvaardigd is. Een duidelijk beeld van de omvang van de problematiek is temeer gewenst, omdat de wettelijke basis, artikel 19 lid 2 en 20 lid 1 Rv, smal te noemen is. A-G De Bock plaatste daar in haar Conclusie niet voor niets vraagtekens bij.
Ten tweede vraag ik mij af of het niveau van rechtsbescherming tegen onterecht beperkende beslissingen afdoende is. De Hoge Raad doet dit punt af met verwijzing naar de richtsnoeren voor de behandeling van een verzoek om meer pagina’s door de rolraadsheer zoals die blijken uit een bijlage bij het landelijk procesreglement. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de beslissing van de rolraadsheer – die als tussenbeslissing kwalificeert en dus niet direct bij een hogere rechter kan worden bestreden – tegelijk met het eindarrest in cassatie aan de orde te stellen.
In de beslissing van de Hoge Raad blijft echter onbesproken dat de rolraadsheer een verzoek om een langere memorie moet beoordelen op basis van semi-inhoudelijke argumenten over de zaak, maar met nogal beperkte kennis over de zaak. Een verzoek kan namelijk worden gemotiveerd met de stelling dat, onder meer (i) een bepaald feitelijk punt verder moet worden uitgewerkt; (ii) zich na de eerste aanleg nieuwe relevante feiten hebben voorgedaan; (iii) een zaak veel geschilpunten bevat. De rolraadsheer beschikt in de meeste gevallen evenwel niet over het procesdossier. Naar mijn mening is dat problematisch. De rolraadsheer kan daardoor niet alles overzien. Met name kan hij bijvoorbeeld niet inschatten in hoeverre bepaalde stellingen of verweren in het bestreden vonnis onbesproken zijn gebleven maar in hoger beroep van belang kunnen worden, terwijl hij evenmin kan overzien in hoeverre op die punten nog een nadere uitwerking in appel is geboden en hoeveel extra pagina’s daar in redelijkheid voor nodig zijn.
De Hoge Raad laat wel ruimte voor cassatiecontrole. Naar mijn inschatting zal de Hoge Raad een cassatieklacht over de beslissing van de rolraadsheer ten aanzien van een verzoek om een langere memorie in beginsel echter vanwege haar feitelijke karakter niet diepgaand toetsen. Als die beslissing van een motivering is voorzien, zou het mij niet verbazen als de Hoge Raad dit als een kwestie beschouwt die ter discretie staat van de rolraadsheer, zoals de Hoge Raad in de regel overweegt bij regiebeslissingen van de feitenrechter. Desalniettemin zou de Hoge Raad er mijns inziens goed aan doen via de cassatiecontrole een helder kader te scheppen waarbinnen de rolraadsheer de verzoeken moet beoordelen en te verduidelijken welke motivering van hem mag worden verwacht.
Enkele praktijktips
Hoe dan ook zullen we het met de nieuwe regels moeten doen. Daarom geef ik hierna een aantal praktijktips voor het doen van een verzoek om een langere memorie.
Leg nadruk op de gronden die de rolraadsheer volgens het beslismodel moet controleren
In de eerste plaats is het van belang de bijlage bij het landelijk procesreglement op dit punt goed ter harte te nemen. Daarin staat een aantal punten die de rolraadsheer in zijn beslissing over zo’n verzoek moet betrekken. Ik som deze punten hierna op:
- het geschil draait mede om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter; de toepasselijkheid en/of de inhoud van buitenlands recht of kwesties van internationaal privaatrecht;
- er is een nadere feitelijke onderbouwing is gewenst, die niet al is opgenomen in een eerder stuk;
- er hebben zich na het wijzen van het vonnis in eerste aanleg nieuwe relevante feiten of omstandigheden voorgedaan;
- een partij heeft een groot financieel belang bij de zaak;
- er zijn veel geschilpunten of posten die moeten worden besproken.
Als één of meer van deze punten in een zaak speelt/spelen, verdient het aanbeveling deze punten uitdrukkelijk te noemen en daarbij aan te geven waarom de concrete feiten van de zaak in het licht daarvan aanleiding geven om een langere memorie te nemen. Dat leidt op zichzelf allicht tot een vrij uitgebreid gemotiveerd of misschien zelfs wel wat lang verzoek. Gelet op het belang daarvan voor de inhoudelijke behandeling van de zaak lijkt mij dat echter zonder meer gerechtvaardigd.
Neem marge bij het aantal te vragen pagina’s
Het ligt voor de hand, maar vraag altijd wat meer pagina’s dan u nodig denkt te hebben. Overspeel echter uw hand ook weer niet. Het is uiteindelijk toch een soort onderhandeling met de rolraadsheer.
Het verzoek zou daarnaast een bandbreedte aan extra pagina’s kunnen bevatten, bijvoorbeeld 45-55 pagina’s. U moet daarbij dan wel zeker weten dat 45 pagina’s ruimschoots genoeg zal zijn, want sommige rolraadsheren wijzen in zo’n geval het verzoek toe tot de onderkant. Desondanks geeft een marge de rolraadsheer het gevoel dat hij beslissingsruimte heeft, wat hem er allicht toe brengt het verzoek redelijk en dus toewijsbaar te achten.
Stem het verzoek af met de wederpartij
Het kan helpen als u uw verzoek op voorhand afstemt met de wederpartij en die overeenstemming ook kenbaar maakt aan de rolraadsheer. Een dergelijke afstemming zal in de regel ertoe leiden dat niet alleen een afspraak wordt gemaakt ten aanzien van het aantal pagina’s voor de memorie van grieven, maar ook voor antwoord. Weliswaar is onderlinge overeenstemming niet vereist, maar het kan voor de rolraadsheer een indicatie geven dat het aantal gevraagde pagina’s redelijk is. Bovendien voorkomt een dergelijke overeenstemming dat de wederpartij bij memorie van antwoord om meer pagina’s vraagt dan de appellant voor grieven heeft gekregen. Ik merk daarbij wel op dat het mij niet heel waarschijnlijk lijkt dat de rolraadsheer, bij gebreke van een onderlinge afspraak tussen partijen, een grote asymmetrie zal toestaan tussen de omvang van de memorie van grieven enerzijds en de memorie van antwoord anderzijds. Dit gelet op het beginsel van equality of arms.