In deze rubriek bespreken de (cassatie)advocaten van BarentsKrans oude arresten die nog steeds relevant zijn. In de klassieker Dicky Trading II [1] breidde de Hoge Raad de toepassing van de zogenaamde ‘omkeringsregel’ uit tot het gehele aansprakelijkheidsrecht. Deze regel – een afwijking van de gewone bewijslastregels voor het aannemelijk maken van causaal (condicio sine qua non) verband – is door de jaren heen een heel stuk strenger geworden. Voor een goed begrip van de ‘omkeringsregel’ is Dicky Trading II evenwel nog steeds van groot belang.
Historie
Boer Franken had al enige tijd de wens om naar Canada te emigreren toen hij in 1979 Dick Wille ontmoette, die hem ging adviseren over zijn emigratieplannen. Franken had groot vertrouwen in Wille, ook omdat Wille zich als advocaat voordeed. In 1982 gaf Franken aan Wille de opdracht om een koper voor zijn boerderij te vinden. Franken verwachtte ongeveer 1,2 miljoen gulden voor zijn boerderij te krijgen. Wille vond een koper, en dus stapten ze naar de notaris om de verkoop in orde te maken. Bij de notaris gaf Franken een volmacht aan Wille.
Bij de notaris werd de boerderij echter niet direct aan de uiteindelijke koper verkocht, maar eerst voor 490.000 gulden aan de Canadese vennootschap van Wille: Dicky Trading and Holding Company (Canada) Ltd., de Dicky Trading waar het arrest zijn naam aan dankt. Gelijk na de verkoop aan Dicky Trading, terwijl Franken er nog bij zat, én bij dezelfde notaris, verkocht Dicky Trading de boerderij aan de uiteindelijke koper voor 1,15 miljoen gulden. Over het grote verschil tussen de twee koopsommen stelde de notaris helemaal geen vragen.
Dicky Trading zou vóór het voldoen van de koopprijs eerst de hypotheek op de boerderij aflossen, en de belastingschuld van Franken afbetalen. Het restant van de koopprijs zou hij aan Franken betalen. Verder zou Wille in Canada 325.000 Canadese dollars aan Franken betalen, omdat dit fiscaal voordeliger zou zijn. Nadat Dicky Trading de hypotheek had afgelost en de belastingschuld van Franken had afbetaald, bleef er van de 490.000 maar 7.000 gulden over voor Franken. Die 325.000 Canadese dollars betaalde Wille helemaal niet. Toen Franken probeerde betaling daarvan af te dwingen, bleek dat Wille noch Dicky Trading verhaal bood.
Het arrest Dicky Trading I: invulling van de notariële zorgplicht
Franken begon daarna een procedure tegen de notaris, en stelde zich op het standpunt dat de notaris zijn notariële zorgplicht had geschonden door – kortgezegd – deze transacties doorgang te laten vinden. Een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris had door moeten vragen over het prijsverschil, en had kritisch moeten kijken naar de dubbele functie van Wille als tussenkoper en gevolmachtigde van Franken. Dat alles had de notaris echter nagelaten, en dus was hij aansprakelijk voor de gehele schade, vond Franken. Uiteindelijk kreeg Franken gelijk, maar hij zou er tot twee keer toe naar de Hoge Raad voor moeten.
In de procedure die heeft geleid tot het arrest Dicky Trading I[2] oordeelde de Hoge Raad, anders dan het Hof Amsterdam, dat de notariële zorgplicht juist in dit geval omvatte dat de notaris had moeten informeren naar het grote prijsverschil, en had moeten waarschuwen voor het risico dat Franken het geld niet bij Dicky Trading of bij Wille zou kunnen halen. Wanneer de notaris die verplichtingen niet nakomt, is de schade die het gevolg daarvan is aan de notaris toe te rekenen. De Hoge Raad verwees de zaak naar het Hof Den Haag.
Het arrest Dicky Trading II: de ‘omkeringsregel’
Na cassatie en verwijzing kreeg Franken bij het Hof Den Haag gelijk: de notaris had onzorgvuldig gehandeld en diende de schade die Franken had geleden te vergoeden. Daar was de notaris het niet mee eens, en dus ging hij op zijn beurt in cassatie. De notaris klaagde onder andere over het oordeel van het hof over het causale verband, dat wil zeggen het condicio sine qua non-verband, tussen de verweten gedraging en de schade van Franken. Volgens de notaris had het niet uitgemaakt of hij had gewaarschuwd of niet: de transactie was sowieso doorgegaan. De uitspraak van de Hoge Raad in de tweede cassatie is vooral bekend vanwege de verruiming van de ‘omkeringsregel’, een uitzondering op de ‘gewone’ bewijslastverdeling van artikel 150 Rv toegepast op het causale verband.
Toepassing van de hoofdregel van artikel 150 Rv betekent dat de partij die schade lijdt wegens een onrechtmatige daad van een ander, het causale verband tussen die onrechtmatige gedraging en de schade moet stellen, en bij betwisting door de wederpartij, moet bewijzen. Vóór Dicky Trading II gold voor aansprakelijkheid wegens verkeersongelukken al een uitzondering op deze ‘gewone’ regel: wanneer een onrechtmatige gedraging het gevaar voor verkeersongelukken vergroot, en er een verkeersongeluk heeft plaatsgevonden (zodat het gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt), is het causale verband tussen de onrechtmatige gedraging en het ongeval in beginsel gegeven. De partij die schade lijdt, hoeft dat causale verband voorshands niet meer te bewijzen, omdat het bij wijze van vermoeden vast staat. De wederpartij kan dat vermoeden vervolgens met tegenbewijs ontzenuwen. De bewijslast van dat causale verband blijft op de eiser rusten.
Een voorbeeld van de toepassing van de ‘omkeringsregel’ in een situatie met een verkeersongeval: een bestuurder zat beschonken achter het stuur en raakte met zijn auto een andere verkeersdeelnemer. In dat geval werd aangenomen dat het beschonken rijden het ongeluk (en de daardoor geleden schade) had veroorzaakt. Van échte ‘omkering’ was geen sprake: het causale verband werd aangenomen, en de bestuurder mocht bewijzen dat het ongeluk ook zou hebben plaatsgevonden als de onrechtmatige gedraging – in dit geval: het beschonken rijden – niet had plaatsgevonden. Hij slaagde daar overigens niet in.[3]
De Hoge Raad verruimde de toepassing van die ‘omkeringsregel’ in Dicky Trading II naar alle aansprakelijkheidssituaties op grond van onrechtmatige daad of wanprestatie – dus ook buiten verkeersongevallen – met de volgende regel:
“indien, zoals hier, door een als onrechtmatige daad of wanprestatie aan te merken gedraging een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven en dat het aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken, is om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan”
Enigszins versimpeld: wanneer iemand door diens gedraging het risico op schade in het leven roept, wordt aangenomen dat daadwerkelijk geleden schade dus ook door die gedraging is ontstaan. Het is dan aan de schadeveroorzaker om dit voorshandse bewijsoordeel met tegenbewijs te ontzenuwen.
Deze – verstrekkende – regel uit Dicky Trading II leek een makkelijke ontsnapping te bieden voor gevallen waarin het causale verband tussen een onrechtmatige gedraging en schade niet makkelijk aangetoond kon worden. In een stortvloed van aansprakelijkheidszaken werd er daarom een beroep op gedaan.
Latere beperking: gedraging in strijd met een norm die beschermt tegen een specifiek gevaar
Dit al te makkelijke gebruik van de ‘omkeringsregel’ bracht de Hoge Raad er in 2002[4] toe om de regel te herformuleren en het toepassingsbereik daarvan (sterk) te beperken:
“Voor de toepassing van voormelde regel is dus blijkens het vorenstaande vereist dat is komen vast te staan dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.”
Het moet dus gaan om de overtreding van regels die beschermen tegen een specifiek gevaar voor schade, terwijl dat specifieke gevaar zich tevens moet hebben voorgedaan. De idee is dat als een bepaalde regel een specifiek gevaar tracht te voorkomen, het aannemelijk is dat wanneer die regel wordt overtreden, dat specifieke gevaar zich zal voordoen. Het causale verband wordt dus aangenomen, tenzij de schadeveroorzaker met tegenbewijs aannemelijk maakt dat het causale verband ontbreekt. De schadelijder moet dan wel aannemelijk hebben gemaakt dat de schade verband houdt met een specifiek gevaar waartegen een regel behoort te beschermen. Die hoge drempel wordt niet makkelijk gehaald.
Met die ‘specificatie-eis’ is de toepassing van de ‘omkeringsregel’ dus weer beperkt tot vooral gevallen van schade wegens de overtreding van specifieke veiligheidsnormen die behoren te beschermen tegen specifieke gevaren zoals bepaalde ongevallen en bijzondere beroepsaansprakelijkheidskwesties.[5] De ‘omkeringsregel’ uit Dicky Trading II heeft dus weliswaar aan belang ingeboet, maar is nog steeds relevant voor een goed begrip van het – vaak lastige – causaliteitsleerstuk.
Deze auteur is niet langer werkzaam bij BarentsKrans, voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Philip Fruytier.
[1] HR 26 januari 1996, NJ 1996/607.
[2] HR 18 december 1992, NJ 1994/91.
[3] HR 21 oktober 1994, NJ 1995/95.
[4] HR 29 november 2002, NJ 2004/305.
[5] Asser/Sieburgh 6-II 2017/78.