In het jaarverslag 2022 van de Hoge Raad worden de belangrijkste cijfers en gebeurtenissen van het afgelopen jaar op een rij gezet. Op deze wijze legt de Hoge Raad publiekelijk verantwoording af over de verrichte werkzaamheden en de middelen die daarvoor in het jaar 2022 zijn ingezet. De Hoge Raad benoemt daarnaast enkele trends en zaken die voor de rechtsontwikkeling van bijzonder belang zijn geweest. Deze blog bespreekt de belangrijkste punten uit het jaarverslag en de door de Hoge Raad uitgelichte zaken.
Een zaak van begin tot eind
Dit jaar bevat het jaarverslag een nieuw onderdeel: een zaak van begin tot eind. Wat gebeurt er vanaf het moment dat een cassatieberoep wordt ingesteld tot het moment van de uitspraak en publicatie? Aan de hand van interviews met medewerkers laat de Hoge Raad zien hoe het ‘primaire proces’ verloopt. Ook op onze website leest u meer over het verloop van de cassatieprocedure.
De civiele kamer in cijfers
Het aantal bij de Hoge Raad aangebrachte civiele zaken is in 2022 wederom afgenomen. Waar in 2020 in 439 civiele zaken cassatie werd ingesteld en in 2021 in 401 civiele zaken, waren dat er in 2022 376. Opvallend is dat in 2022 door lagere rechters ‘slechts’ zes keer prejudiciële vragen zijn gesteld (tegen 20 keer in 2021). Gelet op het vooralsnog grillige verloop in aantallen prejudiciële vragen per jaar, is het de vraag of hier van een trend kan worden gesproken.
Hoewel het aantal zaken en ook de werkvoorraad van de civiele kamer is afgenomen, is de doorlooptijd van zaken toegenomen. De doorlooptijd is in 2022 gemiddeld 422 dagen, ten opzichte van 402 dagen in 2021. Dat wordt volgens de Hoge Raad verklaard door de steeds toenemende complexiteit en bewerkelijkheid van zaken. Het gaat dan bijvoorbeeld om zaken over financiële dienstverlening (zoals beleggingsverzekeringen en renteswaps), bestuurdersaansprakelijkheid en pensioenrecht. In 2022 passeerde daarnaast een aantal complexe zaken over de Zorgverzekeringswet de revue. Zo heeft de Hoge Raad in 2022 een drietal samenhangende uitspraken gedaan over het hinderpaalcriterium (ECLI:NL:HR:2022:1789, 1790 en 1791). Onze cassatieadvocaat Jan-Paul Heering trad op namens een van de zorgverzekeraars.
Grensgebied tussen het civiele recht en het bestuursrecht en strafrecht
Een trend is volgens de Hoge Raad ook de toename van zaken op het grensgebied tussen enerzijds het civiele recht en anderzijds het bestuursrecht of het strafrecht. Ook die zaken worden door de Hoge Raad als complex ervaren. In het kader van deze trend zijn in 2022 drie staatsraden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State benoemd tot raadsheer in buitengewone dienst in de Hoge Raad. Aan het werk van de Afdeling bestuursrechtspraak wordt al vele jaren een bijdrage geleverd door staatsraden in buitengewone dienst die hun hoofdfunctie hebben in de Hoge Raad. Een zaak op het grensgebied met het bestuursrecht waarvan in 2022 bleek dat deze rechtsvormende indruk heeft gemaakt is het zogenaamde Didam-arrest (ECLI:NL:HR:2021:1778), over verkoop van onroerende zaken door overheden.
Op het grensvlak met het strafrecht is sprake van een toenemend aantal zaken over schadevergoeding voor de benadeelde partij. Daarover is in 2022 met het oog op de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling een gezamenlijke conclusie genomen door advocaten-generaal uit de sectie straf en de sectie civiel. De conclusie van advocaten-generaal Spronken (sectie straf) en Lindenbergh (sectie civiel) bevat uitvoerige algemene beschouwingen over civiele aansprakelijkheid voor schade door confrontatie met een schokkende gebeurtenis. De conclusie bevat daarnaast aanbevelingen voor hervorming van de rechtspraak over vergoeding van psychische schade en vaststelling van smartengeld in het strafproces.
Daarnaast worden vaker gemengde zetels uit verschillende kamers samengesteld om over ‘grensgevallen’ te beslissen. Een voorbeeld daarvan is een zaak over shockschade met, naast twee raadsheren uit de strafkamer, ook drie civilisten in de zetel (ECLI:HR:2022:958). In navolging op de voornoemde conclusie oordeelt de Hoge Raad dat vertrekpunt is dat een secundair slachtoffer bij wie, geconfronteerd met een onrechtmatige daad waarbij een ander (het primaire slachtoffer) wordt gedood of verwond, een emotionele schok optreedt waardoor geestelijk letsel ontstaat, onder omstandigheden recht heeft op vergoeding van de aldus veroorzaakte schade. Of inderdaad ook onrechtmatig jegens hem is gehandeld, is volgens de Hoge Raad afhankelijk van factoren als (1) de aard, toedracht (waaronder de intentie van de dader) en gevolgen van de gebeurtenis waarbij het primaire slachtoffer werd gekwetst, (2) de wijze waarop het secundaire slachtoffer met die gebeurtenis en zijn gevolgen werd geconfronteerd en (3) de aard van de relatie tussen primair en secundair slachtoffer.
Rechtsvormende uitspraken
Verschillende uitspraken die de Hoge Raad in 2022 heeft gedaan waren belangrijk voor de rechtsontwikkeling of waren anderszins maatschappelijk relevant. De Hoge Raad constateert dat in de eerste jaren na grotere stelselwijzigingen veelvuldig een beroep wordt gedaan op de Hoge Raad om duidelijkheid en rechtseenheid te scheppen. De Hoge Raad wijst onder meer op vragen van uitleg over de per 1 juli 2015 ingevoerde Wet werk en zekerheid (en in mindere mate over de per 1 januari 2020 ingevoerde Wet arbeidsmarkt in balans), waarbij met name het ontslagrecht ingrijpend is gewijzigd. Door de Hoge Raad zijn in 2022 rechtsvormende uitspraken gedaan over onder meer de aanzegplicht bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (ECLI:NL:HR:2022:1374), het opzegverbod bij ziekte (ECLI:NL:HR:2022:276) en het verschijnsel van slapende dienstverbanden (ECLI:NL:HR:2022:1575 en 1576). In die laatste twee uitspraken is door de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat de zogenoemde Xella-norm – die werkgevers verplicht om mee te werken aan het beëindigen van een slapend dienstverband – geldt sinds 20 juli 2018. Het doet er hierbij niet toe wanneer het dienstverband in slaap is gevallen, maar alleen wanneer de ‘slapende’ werknemer om beëindiging verzoekt. Advocaten Frank Dekker en Leon ’t Mannetje bespreken deze uitspraken in een artikel in het Tijdschrift voor Ontslagrecht.
Dat in de eerste jaren na grotere stelselwijzigingen veelvuldig een beroep wordt gedaan op de Hoge Raad is volgens de Hoge Raad ook zichtbaar bij de inmiddels drie jaar oude Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang. Ook in 2022 gaven deze wetten veelvuldig aanleiding tot vragen van uitleg. Vaak komt het aan op een evenwichtsoefening waarbij de grondrechten van de betrokkenen, de bedoeling van de wetgever en de noden van de praktijk met elkaar moeten worden verenigd. De Hoge Raad wijst ter illustratie naar zijn uitspraak over verplichte anticonceptie (ECLI:NL:HR:2022:1850).
Benieuwd wat onze cassatieadvocaten voor u kunnen betekenen? Bezoek dan onze cassatiepagina.