In deze prejudiciële beslissing (ECLI:NL:HR:2020:749) gaat de Hoge Raad in op de reikwijdte van zijn beschikking in de Kolom-zaak (ECLI:NL:HR:2018:1617). Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een werknemer recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding bij een structurele en substantiële vermindering van de arbeidsduur. De reden hiervoor is dat de werknemer anders bij een latere algehele beëindiging van het dienstverband een deel van zijn transitievergoeding zou mislopen. In de onderhavige zaak oordeelt de Hoge Raad dat het recht op een gedeeltelijke transitievergoeding niet bestaat bij een inkomensachteruitgang als gevolg van herplaatsing in een functie met een lager salaris.
Feiten
De casus betreft een lerares in het primair onderwijs die op enig moment ziek is uitgevallen. Haar werktijdfactor was tot het moment van uitvallen 1,0 met een bruto maandsalaris van € 3.313,–. Het UWV heeft haar blijvend arbeidsongeschikt bevonden voor haar werk als onderwijzer. Na ruim twee jaar werd de werkneemster ontslag verleend als lerares, op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. Zij werd echter met ingang van dezelfde datum voor onbepaalde tijd benoemd tot onderwijsassistente, met een werktijdfactor van 0,8 en een bruto maandsalaris van € 1.706,40. Deze gang van zaken – ontslag gevolgd door benoeming in een nieuwe passende functie – werd voorgeschreven door de toepasselijke cao.
De werkneemster startte daarop een procedure waarin zij primair verzocht de werkgever te veroordelen tot betaling van de volledige transitievergoeding waarop zij normaliter aanspraak zou kunnen maken naar aanleiding van haar ontslag als lerares en subsidiair betaling van een deel van de transitievergoeding evenredig aan de ingeleverde werktijdfactor van 0,2. De kantonrechter wees de vorderingen af, maar het hof Amsterdam oordeelde, in navolging van de Kolom-beschikking van de Hoge Raad, dat de werkneemster in elk geval recht had op transitievergoeding voor de vermindering van de werktijdfactor. Het hof overwoog voorts dat de vraag zich voordoet of de rechtsregel van de Kolom-beschikking zich ook uitstrekt tot gevallen als het onderhavige. Daarom stelde het hof de prejudiciële vraag of een werknemer ingeval van een substantieel inkomensverlies als gevolg van herplaatsing in een functie met een lager salaris ook recht heeft op gedeeltelijke transitievergoeding naar evenredigheid van de salarisvermindering.
Hoge Raad
De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vraag ontkennend: herplaatsing in een andere passende functie is geen gedeeltelijke beëindiging van een arbeidsovereenkomst, zoals aan de orde in de Kolom-beschikking, en is ook niet daarmee op een lijn te stellen. Dat de werknemer bij een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst aanspraak heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding, past volgens de Hoge Raad in de systematiek van de wettelijke regeling, die immers is geënt op een verlies van werk (ontslag). De transitievergoeding is echter niet bedoeld om een vergoeding toe te kennen voor verlies van inkomen om andere redenen.
De Hoge Raad voegt hier nog aan toe dat het feit dat de lerares in overeenstemming met de geldende cao eerst werd ontslagen als lerares, niet meebrengt dat zij aanspraak kon maken op een transitievergoeding, gezien het feit dat zij vervolgens conform de cao in een nieuwe passende functie werd benoemd. Dit komt volgens de Hoge Raad op hetzelfde neer als herplaatsing in de zin van art. 7:669 lid 1 BW, op grond waarvan ontslag nu juist niet mogelijk is zolang de werknemer binnen een redelijke termijn een andere passende functie kan worden geboden. De arbeidsovereenkomst is dan ook slechts gedeeltelijk beëindigd, namelijk door de vermindering van de arbeidsduur met 20%, en werkneemster kan alleen voor dat deel aanspraak maken op een transitievergoeding.
Conclusie
De Hoge Raad oordeelt dat de reikwijdte van de beschikking in de Kolom-zaak beperkt is: het recht op een gedeeltelijke transitievergoeding bestaat niet bij een inkomensachteruitgang als gevolg van herplaatsing in een functie met een lager salaris. De Hoge Raad wil het recht op een gedeeltelijke transitievergoeding dus niet breder trekken naar verlies van inkomen om andere redenen dan gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Voor de werknemer kan dit wellicht een lastig dilemma betekenen wanneer hem herplaatsing in een lager betalende functie wordt aangeboden. Accepteren heeft tot gevolg dat hij een deel van zijn opgebouwde transitievergoeding opgeeft, maar door het nieuwe aanbod af te slaan, riskeert hij dat dit door een rechter als ernstig verwijtbaar wordt gezien, waardoor hij mogelijk zijn gehele recht op transitievergoeding verspeelt (ingevolge art. 7:673 lid 7 sub c).
Deze auteur is niet langer werkzaam bij BarentsKrans, voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Philip Fruytier.