Bij uitspraak van 13 juni 2025 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat hybride zittingen in civiele zaken mogelijk zijn (HR 13 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:902). Dat zijn zittingen waarbij een van de betrokken partijen via een videoverbinding aan de zitting deelneemt. In dit blog wordt deze uitspraak onder de loep genomen en wordt ingegaan op de voors- en tegens van deelname aan een zitting bij de rechter via een videoverbinding.
Inleiding
Veel civiele procesadvocaten zullen gedurende de Covid 19-pandemie wel eens een digitale zitting bij rechtbank of hof hebben meegemaakt. In de arbitragewereld zijn digitale regiezittingen inmiddels gemeengoed geworden, en ook bij de overheidsrechtspraak is de videocall nog niet geheel uitgebannen.
Tijdens de Covid-pandemie bood artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid een wettelijke grondslag voor digitale en/of hybride zittingen. Deze wet is echter per 1 juli 2023 vervallen. De uitspraak van de Hoge Raad van 13 juni 2025 maakt ook in het post-Covid tijdperk digitale deelname aan een zitting mogelijk. In een uitvoerig gemotiveerde uitspraak formuleert de Hoge Raad een goed hanteerbaar beoordelingskader voor toekomstige zaken. In dit blog wordt de uitspraak geanalyseerd en worden de implicaties voor toekomstige (digitale) zittingen onderzocht.
Relevante feiten: hof staat in de post-Covidperiode hybride zitting toe
De uitspraak van de Hoge Raad ziet op een familierechtelijke zaak. Twee kinderen, uit een gezin van vier, hebben een verzoek ingediend tot het instellen van bewind over de goederen van hun moeder en een broer en tot instelling van een mentorschap ten behoeve van hun moeder. De advocaat van de moeder en de twee andere kinderen doet op 25 oktober 2023 een verzoek tot het digitaal bijwonen van de geplande zitting op 1 november 2023 in hoger beroep.
De advocaat voert daartoe, nogal opmerkelijk, aan dat hij geen oppas heeft voor zijn kinderen en dat digitale deelname hem een hoop reistijd scheelt. De advocaat voert daarnaast aan dat de verhoudingen nogal op scherp staan en digitale deelname een confrontatie tussen partijen voorkomt.
De advocaten van de verzoekers reageren diezelfde dag. Zij stellen dat er nog voldoende tijd is voor de advocaat van (onder andere) de moeder om diens praktische probleem op te lossen en dat fysieke aanwezigheid ter zitting de voorkeur heeft. Een van de twee vraagt het hof bovendien uitdrukkelijk om het verzoek af te wijzen, met als reden dat digitale deelname het hof niet in de gelegenheid stelt het fysieke welzijn van de moeder en de broer (ten aanzien van wie bewind over de goederen is verzocht) lijfelijk te beoordelen. Deze advocaat voegt daaraan nog toe dat het waarschijnlijk is dat zij zich in een kleine setting van digitale deelname niet zullen durven uitspreken en een eigen mening vormen, los van wat het vierde kind vindt.
Het hof willigt het verzoek van de advocaat tot het digitaal bijwonen van de zitting ondanks deze bezwaren in.
Hoge Raad formuleert beoordelingskader voor verzoeken tot digitaal bijwonen zitting
De verzoekers komen tegen die beslissing op in cassatie. Zij betogen onder andere dat het hof met deze beslissing het recht op een eerlijk proces heeft geschonden. Dit cassatieberoep ontlokt aan de Hoge Raad een principiële uitspraak over de mogelijkheid tot het digitaal bijwonen van een zitting bij de civiele rechter.
Burgerlijk procesrecht biedt een wettelijke grondslag voor hybride zittingen
De eerste vraag die de Hoge Raad adresseert is die naar de wettelijke grondslag voor de mogelijkheid van het organiseren van een hybride zitting. Artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid bood die grondslag tijdens de Covid-19 pandemie, maar die wet is met ingang van 1 juli 2023 vervallen.
De Hoge Raad ‘vindt’ nu die wettelijke grondslag alsnog in het reguliere burgerlijk procesrecht. De Hoge Raad overweegt dat artikel 279 Rv, dat de mondelinge behandeling in verzoekschriftprocedures regelt, uitgaat van fysieke aanwezigheid van partijen ter zitting. De Hoge Raad overweegt echter dat deze bepaling tot stand is gekomen in het ‘analoge’ tijdperk, en het digitaal bijwonen van een zitting toen überhaupt nog niet aan de orde was. Daarom valt uit deze bepaling niet af te leiden of iemand ter zitting ‘kan verschijnen’ via een videoverbinding.
Artikel 87 lid 5 Rv bevat een gelijksoortige regeling voor de dagvaardingsprocedure, zo vervolgt de Hoge Raad. Ook die bepaling zwijgt op zichzelf genomen over de mogelijkheid van digitale deelname. De Hoge Raad refereert in dat verband echter aan de niet in werking getreden KEI-wetgeving met betrekking tot digitalisering van de rechtspraak, meer in het bijzonder aan artikel 30k Rv (oud). De wetgever heeft bij de toelichting op die bepaling onderkend dat een digitale zitting in het concrete geval aangewezen kan zijn en dat de wet daaraan niet in de weg staat.
Verder merkt de Hoge Raad op dat de minister voor Rechtsbescherming heeft aangegeven te willen werken aan een structurele regeling voor het gebruik van videoconferenties in het burgerlijk recht en het bestuursrecht. In dat verband merkte de minister op dat ook zonder wettelijke regeling videoconferenties kunnen plaatsvinden, mits alle partijen daarmee instemmen.
Volgens de Hoge Raad is de opmerking van de minister onvoldoende om aan te nemen dat in dit geval alleen met instemming van partijen tot digitale deelname aan de zitting kan worden overgegaan. Dat volgt volgens de Hoge Raad ook niet uit artikel 6 EVRM en de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Uit artikel 6 EVRM volgt wel dat digitale aanwezigheid ter zitting een legitiem doel moet dienen en op zodanige wijze moet zijn georganiseerd dat het recht op een eerlijk proces is gewaarborgd.
De Hoge Raad komt daarmee via een a contrario-redenering (‘niet volgt uit de wet dat digitale deelname aan een zitting is uitgesloten’) tot de conclusie dat een wettelijke grondslag bestaat voor het houden van een hybride zitting.
Voorwaarden voor digitale deelname aan een zitting
De Hoge Raad formuleert vervolgens een aantal voorwaarden en gezichtspunten voor de mogelijkheid van digitale deelname aan een zitting.
Volgens de Hoge Raad verdient fysieke aanwezigheid van partijen ter zitting altijd de voorkeur. Dat blijft dan ook het uitgangspunt. De Hoge Raad somt in dit verband een aantal nadelen van deelneming op afstand op: een partij kan daardoor mogelijk minder goed worden gehoord door technische problemen, waardoor het beginsel van hoor en wederhoor en het processuele evenwicht tussen partijen in het geding komt. Ook kan een onderzoek ter zitting minder effectief blijken. De partij die wel fysiek aanwezig is bij een zitting heeft daarom ook belang bij de beslissing van de rechter op dit punt.
Om die redenen moet de rechter steeds beoordelen of een verzoek tot digitale deelname aan een zitting een legitiem doel dient en of het recht op een eerlijk proces kan worden gewaarborgd. Daarbij is de aard van de procedure en de hoedanigheid van de verzoekende partij van belang. Ook moet de rechter gemotiveerd op zo’n verzoek beslissen en daarbij een eventueel bezwaar van de wederpartij in zijn beoordeling betrekken.
Extra strenge regels voor procedures ter zake van bewind of mentorschap
Dan komt de Hoge Raad over deze procedure te spreken. Hij overweegt dat daarop de regels van de verzoekschriftprocedure van toepassing zijn (artikel 261-291 Rv) voor zover daarin niet wordt afgeweken in artikel 798 e.v. Rv.
In dit kader is essentieel dat de rechter zich een oordeel moet vormen over de (mentale) toestand van de betrokkene. Fysieke aanwezigheid is daarom van bijzonder belang, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad ziet dat ook bevestigd in artikel 802 en 809 Rv. Daaruit volgt dat de rechter de betrokkene de kans moet geven zijn mening kenbaar te maken. Als de betrokkene niet in staat is om fysiek aanwezig te zijn, kan diegene op zijn verblijfplaats worden ondervraagd.
De Hoge Raad leidt daaruit in onderlinge samenhang af dat de rechter de betrokkene in beginsel in fysieke aanwezigheid hoort. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan de betrokkene via digitale weg deelnemen aan een zitting. Dat geldt ook als andere partijen geen bezwaren kenbaar hebben gemaakt.
Beslissing hof onvoldoende gemotiveerd
Het hof mocht in deze zaak dus op grond van de wet technisch gezien digitale deelname aan de zitting toestaan, maar de Hoge Raad casseert toch de hofuitspraak. Het hof had zijn beslissing namelijk niet gemotiveerd, terwijl tegen het verzoek tot digitale deelname bezwaar was gemaakt.
Commentaar; beschouwing van de voor- en nadelen van digitale deelname aan zitting
Goede beslissing Hoge Raad, met handzaam beoordelingskader voor rechters in feitelijke instanties
Het is goed dat de Hoge Raad in deze principiële uitspraak de mogelijkheid creëert tot digitale deelname aan een zitting bij de overheidsrechter. Daarvoor was wel enige creativiteit nodig: de Hoge Raad moest de wettelijke grondslag voor digitale deelname aan een zitting inlezen in de wet.
Wat ook goed is, is dat de Hoge Raad een concreet en handzaam beoordelingskader verstrekt aan rechters in feitelijke instanties die over een verzoek tot digitale deelname aan een zitting moeten oordelen. Zij moeten steeds in het concrete geval beoordelen of digitale deelname aan een eerlijk proces in de weg staat, ook gelet op het belang van de partij die wel ter zitting aanwezig zal zijn.
Is een gehele digitale zitting ook mogelijk?
Deze zaak gaat over een hybride zitting. De vraag rijst of geheel digitale zittingen ook mogelijk zijn. Die vraag is relevant, omdat dergelijke zittingen in de praktijk voorkomen. Het hof Arnhem-Leeuwarden houdt voorafgaand aan de schriftelijke fase van het hoger beroep bijvoorbeeld via een videocall regiegesprekken met de advocaten van partijen. Dat gebeurt overigens alleen met toestemming van beide partijen.
Het valt op dat de Hoge Raad zich in zijn uitspraak niet uitlaat over de vraag of het burgerlijk procesrecht een geheel digitale zitting mogelijk maakt. Uit de voorafgaande conclusie van A-G Rank-Berenschot is af te leiden dat de wet ook aan dat laatste niet in de weg staat (zie ECLI:NL:PHR:2024:1404, par. 3.17). De vraag is evenwel of voor een dergelijke beslissing andere toetsingscriteria zouden gelden. Dat zal de toekomst nog moeten leren. Het door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunt, dat zittingen in fysieke vorm moeten plaatsvinden, suggereert in ieder geval dat tot een volledig digitale zitting niet licht mag worden beslist.
Voors- en tegens digitale deelname aan zitting
Het is belangrijk dat de Hoge Raad vooropstelt dat fysieke deelname aan de zitting steeds de voorkeur verdient. Mijn eigen ervaringen met digitale deelname aan een verder fysieke zitting bevestigen in ieder geval dat digitale deelname in een ‘verarmde’ zittingsbeleving resulteert. Je staat gevoelsmatig op achterstand ten opzichte van de personen en/of partijen die wel ter zitting aanwezig zijn. Naar mijn mening moet dus niet lichtvaardig tot een verzoek om digitale deelname aan een zitting worden besloten.
Ook is er reden om tegen zo’n verzoek bezwaar te maken als de verzoekende partij, bijvoorbeeld, over belangrijke informatie voor de zaak beschikt en het van belang is dat daarover ter zitting kan worden gesproken. Een ander voorbeeld waarbij dat belangrijk kan zijn, is de situatie waarin een bepaalde verklaring van de verzoekende partij van essentieel belang is en hij daarover ter zitting zou kunnen worden bevraagd.