Bij het arrest van 27 februari 2025 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) zich voor het eerst uitgelaten over de geldigheid van ‘asymmetrische’ forumkeuzebedingen. Dat zijn bedingen op grond waarvan, bijvoorbeeld, de ene partij alleen mag procederen bij de Nederlandse rechter, maar de andere partij bij een rechter van het land van zijn keuze. Dit soort bedingen worden in de praktijk veel gebruikt. Het HvJ EU heeft beslist dat dit soort bedingen onder voorwaarden geldig zijn onder Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Brussel I-bis). In dit blog wordt het arrest van het HvJ EU onder de loep genomen.
Asymmetrische forumkeuzebedingen: twijfels over geldigheid
Asymmetrische forumkeuzebedingen worden veel gebruikt in commerciële contracten. Ze zijn vooral bekend uit financieringsdocumentatie, waarbij de leninggever een ruimere keuze aan bevoegde rechters wordt toebedeeld dan de leningnemer. De leningnemer kan op grond van het beding bijvoorbeeld alleen procederen bij de Nederlandse rechter, terwijl de leninggever zich in datzelfde beding het recht voorbehoudt om een procedure te beginnen bij ‘een bevoegde rechter naar keuze’.
De vraag of deze bedingen geldig zijn speelt al lange tijd. Meer in het bijzonder speelt de vraag of dit soort forumkeuzebedingen toelaatbaar zijn onder artikel 25 Brussel I-bis. Dit vanwege hun onevenwichtige karakter en het in artikel 25 Brussel I-bis opgenomen vereiste van een voldoende nauwkeurig bepaalde forumkeuze.
De beperkte Nederlandse lagere rechtspraak duidt erop dat artikel 25 Brussel I-bis (en artikel 23 Brussel I) niet aan zo’n beding in de weg staat (zie bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 4 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7282). Het Franse Cour de Cassation was echter een andere opvatting toegedaan en oordeelde in een wat verder verleden dat dergelijke bedingen niet toelaatbaar waren onder het toepasselijke Unierecht. Diezelfde Franse opperrechter stelde, ondanks zijn eerdere afwijzende rechtspraak, in 2023 toch prejudiciële vragen over deze kwestie aan het HvJ EU.
Geldig onder artikel 25 Brussel I-bis, met voorwaarden
Het HvJ EU beantwoordt die vragen in zijn arrest van 27 februari 2025. Het oordeelt dat dit soort bedingen geldig kunnen zijn, maar het hof stelt wel enkele belangrijke voorwaarden en beperkingen.
Feiten van de zaak
De zaak waarin het HvJ EU arrest heeft gewezen gaat over een geschil waarin het Franse Agora voor de uitvoering van werkzaamheden in opdracht van twee natuurlijke personen (de opdrachtgevers) een overeenkomst heeft gesloten met het Italiaanse Società Italiana Lastre SpA (SIL) voor de levering van bekledingspanelen.
De leveringsovereenkomst tussen Agora en SIL bevat een forumkeuzebeding waarin was bepaald dat „[h]et gerecht van Brescia [(Italië)] bevoegd [is] voor elk geschil dat voortvloeit uit of verband houdt met deze overeenkomst. [SIL] behoudt zich het recht voor om tegen de koper te procederen voor een ander bevoegd gerecht in Italië of in het buitenland”.
Nadat de opdrachtgevers onregelmatigheden bij de uitvoering van de betrokken werkzaamheden hadden vastgesteld, zijn zij in Frankrijk tegen Agora en SIL gaan procederen. Agora heeft SIL in dat kader in vrijwaring opgeroepen. In de vrijwaringsprocedure heeft SIL zich op de onbevoegdheid van de Franse rechter beroepen op grond van het forumkeuzebeding.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep wordt dat beding vanwege zijn asymmetrische karakter onevenwichtig en daardoor ongeldig bevonden en wordt het bevoegdheidsverweer van SIL afgewezen. Het Cour de Cassation besluit de kwestie, zoals gezegd, aan het HvJ EU voor te leggen.
Beoordeling geldigheid aan de hand van autonome criteria
Het HvJ EU overweegt ten eerste dat de beoordeling van de geldigheid van een asymmetrisch forumkeuzebeding aan de hand van autonome criteria van artikel 25 Brussel I-bis moet plaatsvinden, en niet op grond van materiële geldigheidscriteria van het toepasselijke nationale recht. Laatstgenoemde criteria spelen alleen een rol, aldus het HvJ EU, bij materiele nietigheidsgronden van een overeenkomst zoals wilsgebreken. Het HvJ EU noemt in dat kader leerstukken zoals dwaling, bedrog en handelingsonbekwaamheid. Die gronden worden, in tegenstelling tot de specifieke geldigheidsvoorwaarden voor forumkeuzebedingen, niet geregeld door Brussel I-bis maar door nationaal recht.
Brussel I-bis/Lugano II verplichten niet tot het aanwijzen van rechter één enkele lidstaat/verdragsstaat
Vervolgens overweegt het HvJ EU dat, waar artikel 25 Brussel I-bis stipuleert dat partijen de gerechten van “een lidstaat” als bevoegd kunnen aanwijzen, daarmee niet is bedoeld dat de partijen per se het gerecht van één enkele lidstaat moeten aanwijzen. Dat zou in strijd zijn met de wilsautonomie van partijen, aldus het HvJ EU. Het hof vindt ook bevestiging voor het feit dat partijen zich in bepaalde situaties tot gerechten in verschillende lidstaten kunnen wenden in hoofdstuk II van de verordening (met name artikel 4 lid 1, 5 lid 1 in samenhang met artikel 7 en 8 Brussel I-bis, waaruit bijvoorbeeld volgt dat een gedaagde zowel bij de rechter van zijn woonplaats kan worden opgeroepen, als voor de rechter van de plaats waar de verbintenis is uitgevoerd of zich het schadebrengende feit heeft voorgedaan).
Onder artikel 25 Brussel I-bis levert de mogelijkheid om meerdere gerechten aan te zoeken op zich dus geen ongeldigheid op, aldus het HvJ EU. Het HvJ EU overweegt dat dit ook geldt onder het Verdrag van Lugano uit 2007 (het Lugano II-Verdrag), dat in artikel 23 een nagenoeg gelijkluidende bepaling over forumkeuzebedingen bevat.
Brussel I-bis/Lugano II verbieden aanwijzing gerechten van niet-lidstaat/niet-verdragsstaat
Zolang het beding voldoende precies aanduidt dat gerechten van lidstaten of staten die partij zijn bij het Lugano II-verdrag kunnen worden aangezocht, is er volgens het HvJ EU geen probleem. Dat is er wel als het beding slechts verwijst naar een “ander bevoegd gerecht in het buitenland” en het beding daarmee beoogt gerechten van een land als bevoegd aan te wijzen die geen onderdeel zijn van de EU of partij zijn bij het Lugano II-Verdrag. Het Unierecht staat niet toe dat bevoegde gerechten worden aangewezen als die aanwijzing eventueel afhankelijk is van de toepassing van regels van internationaal privaatrecht van derde landen, aldus het HvJ EU.
Beding moet voldoende nauwkeurig de elementen voor aanwijzing gerecht bevatten
Het HvJ EU is dus vrij soepel, maar trekt vervolgens een wat cryptische ondergrens. Het beding moet ‘voldoende nauwkeurig de objectieve elementen bevatten op basis waarvan partijen overeenstemming hebben bereikt over de aanwijzing van het gerecht of de gerechten waaraan zij ontstane of de toekomstige geschillen willen voorleggen, om geldig te zijn’, aldus het HvJ EU. Daarvoor is niet vereist dat al uit de bewoordingen van het beding kan worden afgeleid welke rechter bevoegd is. Wat daarvoor wel is vereist, zal in de context van asymmetrische forumkeuzebedingen nog moeten blijken, want het HvJ EU geeft op dit punt geen verdere richting.
Onevenwichtigheid brengt op zichzelf geen ongeldigheid mee
Het HvJ EU besluit met de overweging dat het onevenwichtige karakter van het beding, op zichzelf, in beginsel geen ongeldigheid onder artikel 25 Brussel I-bis of artikel 23 Lugano-II Verdrag oplevert. Dat is in het kader van Brussel I-bis alleen anders als sprake is van een verzekerings-, consumenten- of arbeidsovereenkomst, waarvoor de artikelen 15, 19 en 23 van de verordening exclusieve bevoegdheidsbepalingen bevat die zwakke partijen beogen te beschermen. Een andere beperking is gelegen ineen situatie die wordt bestreken door artikel 24 (waarin specifieke bevoegdheidsregels zijn opgenomen voor zakenrechtelijke/huurrechtelijke, vennootschapsrechtelijke en IE-rechtelijke situaties) of artikel 25 lid 4 Brussel I-bis (waarin een bevoegdheidsregel is opgenomen over trusts). Het HvJ EU geeft de Franse rechters alvast mee dat een dergelijke bijzondere situatie zich in dit geval niet lijkt voor te doen.
Conclusie: hoe nu verder met asymmetrische forumkeuzebedingen?
Dit arrest geeft duidelijkheid over een vraag die lang heeft opengestaan: asymmetrische forumkeuzebedingen zijn vanwege hun onevenwichtigheid in beginsel niet ongeldig onder artikel 25 Brussel I-bis of artikel 23 van het Lugano-II Verdrag.
Wel blijken uit het arrest belangrijke beperkingen: slechts gerechten van lidstaten of verdragsstaten van het Lugano-II Verdrag kunnen worden aangewezen. In financieringsdocumentatie wordt vaak de Engelse rechter aangewezen, alsmede ‘een ander gerecht naar keuze’, terwijl het Verenigd Koninkrijk lidstaat noch verdragsstaat is. Als een dergelijk beding wordt voorgelegd aan de rechter van een lidstaat van de EU, bestaat op basis van dit arrest een risico dat de rechter het beding ongeldig verklaart.
Ten tweede zal moeten worden bezien hoe rechters omgaan met bedingen die “een ander gerecht naar keuze” aanwijzen en waaruit niet blijkt of slechts gerechten van lidstaten en verdragslanden zijn beoogd, of ook gerechten van derde landen. Ook het beding uit de Franse procedure is zo ruim geformuleerd. Het Cour de Cassation, of een Frans verwijzingshof, zal dit beding nog moeten uitleggen voordat de geldigheid ervan kan worden beoordeeld.
Daarbij rijst de vraag of een dergelijk beding überhaupt ‘voldoende nauwkeurig de elementen bevat op basis waarvan partijen overeenstemming hebben bereikt over de aanwijzing van het gerecht of de gerechten waaraan zij geschillen willen voorleggen’. Deze wat raadselachtige formule biedt nationale rechters wellicht de mogelijkheid om ruim geformuleerde asymmetrische forumkeuzebedingen, ondanks het feit dat het HvJ EU de onevenwichtigheid van die bedingen niet problematisch vindt, alsnog ongeldig te achten.