Het Hof overweegt dat de wetgever met de Wmcz een ruime toepassing heeft beoogd ten aanzien van alle uit collectieve middelen bekostigde zorginstellingen. Voor het zijn van een ‘instelling’ is volgens het Hof voldoende dat er sprake is (i) een in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband en (ii) financiering uit collectieve middelen van de door de eenheid verleende zorg. Het is daarbij niet relevant hoe deze eenheid exact bestuurd wordt of hoe er leiding wordt gegeven. De zelfsturende teams die bij deze zorgaanbieder in kwestie op de verschillende locaties werken, kunnen worden aangemerkt als een in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband. Het vaak gehoorde credo ‘medezeggenschap volgt zeggenschap’ heeft het Hof niet terug kunnen leiden tot een bepaling uit de Wmcz en wordt dus door het Hof buiten beschouwing gelaten.
Cliëntmedezeggenschap moet op het niveau van de directe respectievelijk dagelijkse leefomgeving van de cliënten worden vormgegeven. Er kan voorzien worden in een structuur waarin bevoegdheden naar cliëntenraden op een hoger niveau in de organisatie (cluster/regio) worden overgedragen, maar dat alleen in samenspraak met de cliëntenraden op het niveau van de instelling.
De medezeggenschapsstructuur moet – zo overweegt het Hof expliciet – van onderop worden georganiseerd. De twee lokale cliëntvertegenwoordigersraden die deze procedure zijn gestart, werden bijgestaan door Roeland de Mol en Marjolein van Rest. Voor de volledige uitspraak klik hier.