In deze rubriek bespreken de (cassatie)advocaten van BarentsKrans oude arresten die nog steeds relevant zijn. Dit keer wordt het Zwiepende tak-arrest[1] uit 1994 besproken. Met dit arrest maakt de Hoge Raad (nogmaals) duidelijk dat de enkele mogelijkheid van een ongeval onvoldoende is voor het aannemen van een onrechtmatige gedraging. Beoordeeld moet worden hoe groot de kans is op een ongeval door bepaald gedrag.
Een onrechtmatige gedraging vs. een ongelukkige samenloop van omstandigheden
Op grond van artikel 6:162 BW kan iemand aansprakelijk worden gesteld en gehouden worden tot schadevergoeding, wanneer diegene een onrechtmatige daad pleegt jegens een ander.[2] Beslissend voor aansprakelijkheid is niet, en kan niet zijn, het scheppen van gevaar op zichzelf. Immers, aan de meeste vormen van menselijke activiteiten is wel een bepaalde mate van gevaar verbonden, ook aan alledaagse activiteiten als lopen, koffie inschenken en tuinieren. Hierdoor bestaat de vraag welke toets moet worden aangelegd om onderscheid te maken tussen onzorgvuldig gevaarscheppend gedrag en niet-zorgvuldig gevaarscheppend gedrag.[3] In het Zwiepende tak-arrest geeft de Hoge Raad meer duidelijkheid over het onderscheid tussen een onrechtmatige gedraging en een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
De feiten in het Zwiepende tak-arrest
Tijdens een boswandeling van vier jongeren schopt één van hen, de 17-jarige Werink, zonder omkijken tegen een tak. De tak zwiept terug en raak de achter hem lopende Hudepohl in het rechteroog, waardoor Hudepohl blind wordt aan dit oog. Hudepohl verwijt Werink dat hij zonder enige noodzaak en zonder te waarschuwen tegen een tak heeft geschopt, terwijl hij zich ervan bewust moet zijn geweest dat deze kon zwiepen en daardoor schade kon veroorzaken.
Oordeel rechtbank en hof
De rechtbank gaat uit van een directe inbreuk door Werink op een subjectief recht van Hudepohl, maar oordeelt dat een zodanige inbreuk pas onrechtmatig is ‘wanneer de handeling waarin de inbreuk is besloten tevens als onzorgvuldig in het maatschappelijke verkeer heeft te gelden.’ Het onachtzaam, zonder om te kijken, tijdens een boswandeling tegen een tak schoppen is volgens de rechtbank geen abnormaal gevaarlijke gedraging, maar behoort juist tot hetgeen de deelnemers van een boswandeling redelijkerwijs van elkaar kunnen verwachten. Daarbij is de mate van waarschijnlijkheid van het ontstaan van (oog)letsel als gevolg van schoppen tegen die tak niet groot genoeg om daardoor dat gedrag als onrechtmatig aan te merken, aldus de rechtbank. Hudepohl stelt tegen dit vonnis hoger beroep in.
Het hof acht het gedrag van Werink wél onzorgvuldig, en oordeelt dat Werink zich, mede in aanmerking genomen zijn leeftijd van toen 17 jaar, had moeten realiseren dat een tak waartegen wordt getrapt, kan terugzwiepen en een ander kan verwonden. Werink had volgens het hof rekening moeten houden met de mogelijkheid dat Hudepohl zich in zijn onmiddellijke nabijheid bevond. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank, waarna Werink cassatieberoep instelt.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad stelt voorop dat gedrag dat gevaar voor een ongeval doet ontstaan niet per se onrechtmatig is, maar slechts onrechtmatig is ‘indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden.’[4] Het hof had volgens de Hoge Raad moeten onderzoeken of de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als het onderhavige zo groot was dat Werink zich, naar eisen van de hem jegens Hudepohl betamende zorgvuldigheid, van het geven van de schop tegen de tak had behoren te onthouden.[5]
Maatschappelijk onzorgvuldig gedrag
Het Zwiepende tak-arrest past in een reeks van arresten waarin de Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden (zie ook: ‘Speelse duw’ [6], ‘Val bij bushalte’[7], ‘Surfplank’[8] en ‘Verhuizende zussen’[9]). In deze jurisprudentie wordt het gedrag dat (letsel)schade veroorzaakte niet als onrechtmatig beschouwd omdat het gedrag niet als maatschappelijk onzorgvuldig kan worden geacht. Een gedraging kan pas als maatschappelijk onzorgvuldig worden gekwalificeerd als het gedrag voorzienbaar gevaar voor de veiligheid van derden in het leven riep, en die voorzienbaarheid groot genoeg was om het gedrag als onverantwoord te bestempelen.[10] Een belangrijke rol daarbij spelen de kans op schade, de ernst van de schade indien het gevaar zich verwezenlijkt en de eventuele bezwaarlijkheid van het treffen van adequate voorzorgsmaatregelen.[11]
In dit geval geldt dat wie met anderen door struikgewas loopt, weet dat hij een tak tegen zich aan kan krijgen. Er bestaat geen algemene regel dat degene die voorop loopt telkens als hij een tak wegduwt zich moet vergewissen of een ander achter hem loopt. Daarvoor zou moeten vaststaan, zoals de Hoge Raad overweegt, dat de kans dat Hudepohl ernstig letsel zou oplopen, zo groot was dat Werink daarom niet tegen de tak had mogen schoppen.[12]
Conclusie
Uit het Zwiepende tak-arrest volgt dat de vraag of de veroorzaking van schade door het in het leven roepen van gevaar onrechtmatig is, niet uitsluitend kan worden beantwoord aan de hand van de vraag of schade is ingetreden dan wel of sprake is van de mogelijkheid van een ongeval. Er moet een inhoudelijke afweging worden gemaakt aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden. Dit maakt dat de scheidslijn tussen het bestaan van aansprakelijkheid en het (enkel) sprake zijn van een ongelukkige samenloop van omstandigheden (ook bij vergelijkbare situaties) dun kan zijn.[13]
[1] HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576, NJ 1996/403 (Zwiepende tak).
[2] Naast een onrechtmatige gedraging dient ook te worden voldaan aan een viertal andere eisen om aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding, te weten: toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit.
[3] J. Hijma, annotatie bij HR 12 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5784, NJ 2001/300 (Verhuizende zussen), onder 2.
[4] HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576, NJ 1996/403 (Zwiepende tak), rov. 3.4.
[5] HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576, NJ 1996/403 (Zwiepende tak), rov. 3.6.
[6] HR 20 juni 1986, ECLI:HR:1986:AC9426, NJ 1986/780 (Speelse duw), een werknemer gaf een collega tijdens het werk een ‘speelse duw’ tegen de rug, waardoor de collega ten val kwam.
[7] HR 11 december 1987, ECLI:NL:HR1987:AC2266, NJ 1988/393 (Val bij bushalte), ongeval op trottoir bij bushalte als gevolg van het zetten van een stap achteruit door iemand die daarbij in aanraking kwam met een vlak achter haar staand persoon.
[8] HR 23 juni 1989, ECLI:NL:HR:1989:AJ6863, VR 1991/154 (Surfplank), een man had zijn surfplank even op een auto gelegd, vervolgens waaide de surfplank van de auto af en raakt een ander persoon die letsel opliep.
[9] HR 12 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5784, NJ 2001/300 (Verhuizende zussen), twee zussen verhuizen een kast uit de berging naar de woning op de tweede verdieping. Op de trap maakt de ene zus een verkeerde beweging, waardoor de andere zus letsel oploopt.
[10] Zie daarbij ook: HR 22 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1347, NJ 1994/624 (Taxusstruik): “De in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid reikt niet zo ver dat degeen die een plant of struik waarvan hij de giftigheid niet kent of behoeft te kennen, onder zich heeft, verplicht zou zijn om deze plant of struik op zodanige wijze onder zijn controle te houden dat zij geen gevaar kan opleveren, tenzij hem na onderzoek is gebleken dat de plant of struik ongevaarlijk is.”
[11] Zie ook: HR 5 november 1965, ECLI:NL:PHR:1965:AB7079, NJ 1966/136 (Kelderluik).
[12] C.J.H. Brunner, annotatie bij HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576, NJ 1996/403, onder 3.
[13] S.D. Lindenbergh, in: T&C BW, commentaar op art. 6:162 BW.