In deze rubriek bespreken de (cassatie)advocaten van BarentsKrans oude arresten die nog steeds relevant zijn. Deze keer: het arrest Albada Jelgersma.[1] Dit arrest gaat over de indirecte doorbraak van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) van een aandeelhouder voor schulden van een (naamloze of besloten) vennootschap.
Doorbraak van aansprakelijkheid
Een aandeelhouder is op grond van artikel 2:64/175 lid 1 BW in beginsel niet aansprakelijk voor de schulden van een vennootschap. Als een vennootschap een schuldeiser niet betaalt, dan kan de schuldeiser in beginsel alleen de vennootschap aanspreken om over te gaan tot betaling. Een aandeelhouder kan door de schuldeiser pas worden aangesproken indien er sprake is van directe of indirecte doorbraak van aansprakelijkheid. Bij directe doorbraak van aansprakelijkheid wordt ook wel gesproken van vereenzelviging. De Hoge Raad heeft in het Rainbow-arrest vereenzelviging omschreven als het volledig aan de kant zetten van het identiteitsverschil tussen de aandeelhouder en de vennootschap.[2] De aandeelhouder is dan direct aansprakelijk voor een schuld van de vennootschap.
Bij indirecte doorbraak is een aandeelhouder aansprakelijk voor de schulden van een vennootschap op grond van een eigen onrechtmatige daad jegens de schuldeisers van de vennootschap.[3] De doorbraak wordt indirect genoemd, omdat het geen uitzondering vormt op de hoofdregel uit artikel 2:64/175 lid 1 BW.[4] Het arrest Albada Jelgersma wordt beschouwd als het eerste geval van indirecte doorbraak van aansprakelijkheid. Daarmee vormde dit arrest voor de praktijk een belangrijke ontwikkeling.[5]
De feiten in Albada Jelgersma
Het arrest gaat over de levensmiddelengroothandel Wijnalda Kuntz B.V. (WK). Rond 1980 verslechtert de financiële positie van WK. WK laat vorderingen van diverse leveranciers onbetaald. Rond eind augustus/begin september 1980 besluit Albada Jelgersma Holding B.V. (Albada Jelgersma) de aandelen in WK over te kopen, ondanks dat zij wist dat de financiële situatie van WK slecht was. Albada Jelgersma stelt alles in werking om WK weer boven water te krijgen. Kort na de overname stuurt zij op 12 september 1980 een brief naar een aantal leveranciers, waarin zij garandeert dat de vorderingen van de leveranciers volledig worden voldaan op de voorwaarde dat de leveranciers niet tot onmiddellijke opeising van hun vorderingen over zouden gaan. Op 23 december 1980 waarschuwt de interne registeraccountant dat het einde van WK in zicht is. Ondanks herhaalde pogingen van Albada Jelgersma om WK uit het slop te halen, wordt begin maart 1981 het faillissement van WK uitgesproken. Het faillissement wordt bij gebrek aan baten opgeheven met als gevolg dat de schuldeisers kunnen fluiten naar hun geld.
Ongeveer twintig leveranciers, aan wie de brief van 18 september 1980 was gericht, zijn gaan procederen tegen Albada Jelgersma. In deze procedures werd geoordeeld dat Albada Jelgersma contractueel aansprakelijk was tegenover deze twintig leveranciers, omdat de brief specifiek aan hen was gericht en omdat de brief moest worden opgevat als een garantieverklaring.[6]
Voor één leverancier, de Intercoöperatieve Zuivelfabriek van Antwerpen (Inza), ging dit echter niet op, aangezien WK de brief niet aan Inza had toegestuurd. Inza heeft in de periode van half september 1980 tot half februari 1981 melkproducten geleverd aan WK. Ondanks dat Albada Jelgersma bekend was met de benarde situatie van WK, bleef WK op grote schaal melkproducten afnemen van Inza zonder daarvoor te betalen. WK heeft uiteindelijk een bedrag van f 445.529 gulden onbetaald gelaten. Inza ging niet bij de pakken neerzitten en stelde Albada Jelgersma aansprakelijk voor het onbetaalde bedrag op grond van onrechtmatige daad. Volgens Inza had Albada Jelgersma onrechtmatig jegens Inza gehandeld door haar niet tijdig te berichten dat zij er niet op mocht rekenen dat de aan WK te verrichten leveringen op normale wijze zouden worden betaald. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van Inza niet toegewezen. In hoger beroep klaagt Inza dat de rechtbank de vordering zonder meer had moeten toewijzen. Volgens het hof is die klacht gegrond.
Oordeel gerechtshof en Hoge Raad
In hoger beroep stelt het hof vast dat Albada Jelgersma zich intensief en indringend met WK heeft bemoeid. Zij had immers zeggenschap over de bedrijfsvoering van WK, met name op het terrein van de inkoop. Ook stelt het hof vast dat Albada Jelgersma op grote schaal ruchtbaarheid heeft gegeven aan de overname en dat zij met haar brief van 12 september 1980 de verwachting bij de leveranciers heeft geschept dat geleidelijk het tij zou keren voor WK. Het hof oordeelt dat Albada Jelgersma hierdoor gehouden was om maatregelen te nemen toen zij voorzag of behoorde te voorzien dat Inza bij voortzetting van haar omvangrijke leveringen aan melkproducten benadeeld zou worden door gebrek aan verhaal. Albada Jelgersma had er volgens het hof zelf op moeten toezien dat WK geen goederen meer inkocht of ervoor moeten zorgen dat de vorderingen van Inza werden betaald. De passieve houding van Albada Jelgersma leverde een onrechtmatige daad op tegenover Inza. De schade van Inza bestaat volgens het hof uit de facturen die na Kerstmis 1980 onbetaald zijn bleven, omdat Albada Jelgersma na Kerstmis 1980 had behoren te onderkennen dat WK niet in staat zou zijn de koopprijs van de leveringen te voldoen.
In cassatie klaagt Albada Jelgersma dat het hof op basis van het bovenstaande niet tot het oordeel had mogen komen dat zij jegens Inza aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. De klacht faalt volgens de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen rechtsregel heeft geschonden door te oordelen dat Albada Jelgersma zich onrechtmatig heeft gedragen jegens Inza, door na te laten erop toe te zien dat WK geen goederen meer van Inza inkocht en ook niet zelf voor betaling van de voortgezette leveringen heeft gezorgd. De Hoge Raad laat het oordeel van het hof dus in stand.
Conclusie
Uit het arrest Albada Jelgersma volgt dat de mate en wijze waarop een aandeelhouder invloed uitoefent op het beleid van een vennootschap een belangrijke rol speelt bij de vraag of een aandeelhouder indirect aansprakelijk is voor de schulden van een vennootschap op grond van onrechtmatige daad. Daarbij is ook van belang in hoeverre de aandeelhouder, door het uitoefenen van invloed op het beleid, het ontstaan van schulden heeft toegelaten of veroorzaakt en of zij wel de nodige maatregelen heeft getroffen om de schade te voorkomen.
[1] HR 19 februari 1988, ECLI:NL:HR:1988:AG5761, NJ 1988, 487 m.nt. van der Grinten
[2] HR 13 oktober 2000, NJ 2000, 698 (Rainbow).
[3] M. Bartman e.a., Van het concern, Deventer: Kluwer 2020, p. 265.
[4] Bartman e.a. 2020, p. 266.
[5] Bartman e.a. 2020, p. 273.
[6] HR 13 september 1985, NJ 1987, 98, m.nt. C.J.H. Brunner (Albada Jelgersma I).