In deze zaak (ECLI:NL:HR:2020:425) gaat de Hoge Raad in op de vraag of een door het hof bekrachtigd vonnis gezag van gewijsde toekomt, nu het hof dit vonnis heeft bekrachtigd op andere gronden dan de rechtbank. De Hoge Raad gaat daarnaast in op de vraag of een partij die een wijziging in het dictum wil bewerkstelligen daar belang bij heeft.
Feiten
De feiten in deze zaak liggen als volgt. Impact is een detailhandel in consumentenelektronica. LaSer verzorgt aankoopfinancieringen en creditcardovereenkomsten ten behoeve van consumenten. Per ingang van 1 januari 2006 hebben Impact en LaSer een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor de duur van zeven jaar. Deze overeenkomst kwam hierop neer dat LaSer, onder voorwaarden, aankopen van klanten bij Impact financierde. In artikel 16.8 van deze overeenkomst is opgenomen dat partijen, indien zij na beëindiging van de overeenkomst geen onderlinge regeling over de financiële afwikkeling bereiken, een onafhankelijke derde zullen aanwijzen die een bindend advies zal uitbrengen (“de bindendadviesclausule”).
Impact is bij vonnis van 31 januari 2011 in staat van faillissement verklaard. LaSer heeft in reactie daarop op 1 februari 2011 de overeenkomst met Impact met onmiddellijke ingang opgezegd. In dit geding vorderen de curatoren een geldbedrag van LaSer.
Rechtbank en hof
De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van LaSer op de bindendadviesclausule verworpen. De vorderingen van de curatoren zijn inhoudelijk beoordeeld en bij eindvonnis afgewezen.
De curatoren zijn in hoger beroep gegaan. LaSer heeft in haar incidenteel beroep een grief gericht tegen de verwerping van de bindendadviesclausule en gesteld dat het hof de curatoren alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen.
Het hof ‘s Hertogenbosch heeft geoordeeld dat de curatoren gehouden zijn hun vorderingen voor te leggen aan een bindend adviseur. Aan een inhoudelijke beoordeling is het hof dus niet toegekomen. Het hof heeft het gevorderde afgewezen, het bestreden vonnis bekrachtigd en de curatoren veroordeeld in de proceskosten. Een proceskostenveroordeling in het incidentele beroep is door het hof achterwege gelaten op de grond dat dit onnodig is ingesteld, nu LaSer in eerste aanleg geheel in het gelijk was gesteld.
Hoge Raad
In het principale cassatieberoep klagen de curatoren dat het hof ten onrechte de vorderingen heeft afgewezen. De curatoren willen een wijziging van het dictum bewerkstelligen: een geslaagd beroep op een bindendadviesclausule zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de eiser, maar niet tot afwijzing van de vordering. Doordat de afwijzing van de vordering in stand wordt gelaten bestaat namelijk de kans dat LaSer bij een bindendadviesprocedure beroep doet op het gezag van gewijsde van de beslissingen van de rechtbank, aldus de klacht.
De Hoge Raad wijst de klacht af nu het van oordeel is dat het vonnis geen gezag van gewijsde toekomt. De Hoge Raad neemt hierbij het volgende als uitgangspunt. Een geslaagd beroep op een bindendadviesclausule betekent dat een inhoudelijke beoordeling van de rechter achterwege blijft – hierbij past in beginsel dat de eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard. Een afwijzing van de vordering, in plaats van niet-ontvankelijkheid, betekent echter niet zonder meer dat het arrest vernietigd moet worden. Een dictum moet namelijk worden uitgelegd in het licht van de overwegingen die eraan ten grondslag zijn gelegd. De Hoge Raad voegt hieraan toe dat onder omstandigheden een partij belang erbij kan hebben door het aanwenden van een rechtsmiddel een wijziging van het dictum te bewerkstelligen, dan wel op een andere wijze duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de rechter de vordering van eiser op inhoudelijke gronden heeft afgewezen, of dat het niet aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering is toegekomen. Een rechtsmiddel dat met dit doel is aangewend, kan niet zonder meer als onnodig ingesteld worden aangemerkt.
Volgens de Hoge Raad moet in dit geval het oordeel van het hof zo worden gelezen dat het hof niet aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van curatoren is toegekomen, aangezien het hof heeft geoordeeld dat het beroep van LaSer op de bindendadviesclausule in hoger beroep slaagt. Met dit oordeel van het hof heeft het weliswaar het door de rechtbank gegeven dictum bekrachtigd, maar op andere, niet-inhoudelijke gronden. Om die reden komt het vonnis geen gezag van gewijsde toe.
In het incidentele cassatieberoep klaagt LaSer dat het hof heeft geoordeeld dat het incidentele hoger beroep door LaSer onnodig is ingesteld. Hierdoor is LaSer ten onrechte een proceskostenveroordeling onthouden.
De Hoge Raad oordeelt dat ook het incidenteel hoger beroep niet onnodig is ingesteld. Aangezien LaSer primair niet-ontvankelijkheid vorderde om de reden dat zij wilde dat de bindendadviesclausule werd toegepast, had LaSer voldoende belang bij de vernietiging van het vonnis. In het vonnis waren de vorderingen van de curatoren immers op inhoudelijke gronden afgewezen. Wanneer een geïntimeerde wijziging van het dictum van het bestreden vonnis wenst, moet hij daarvoor incidenteel hoger beroep instellen. Het oordeel dat dit beroep onnodig is ingesteld, is daarmee onjuist. De Hoge Raad acht de klacht gegrond en doet de zaak zelf af. Het arrest wordt vernietigd maar uitsluitend voor zover daarin is afgewezen de vordering van LaSer tot veroordeling van de curatoren in de kosten van het incidentele hoger beroep. De Hoge Raad veroordeelt de curatoren in de kosten van zowel het incidentele hoger beroep als het incidentele cassatieberoep.
Deze auteur is niet langer werkzaam bij BarentsKrans, voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Philip Fruytier.