exhibitievordering
19 maart 2018
Leestijd: 4 minuten

De exhibitievordering en de Wbp: communicerende vaten?

Artikel 843a Rv stelt een partij bij een rechtsbetrekking in staat om door middel van een zogeheten exhibitievordering inzage te eisen in schriftelijke stukken die relevant zijn voor die rechtsbetrekking. Bij de beoordeling van zo’n vordering dient de rechter de belangen van partijen af te wegen. Kan bij die belangenafweging van (doorslaggevend) gewicht zijn dat de opgevraagde stukken ook medische persoonsgegevens bevatten die beschermd worden door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)? De Hoge Raad schept duidelijkheid in een arrest van 16 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:365).

Exhibitievordering na medische beroepsfout

Eiseres in deze zaak (hierna: de moeder) is in 2005 bevallen van een zoon door middel van een keizersnede. De moeder beschuldigt verweerder (hierna: de gynaecoloog) ervan bij het uitvoeren van die keizersnede een beroepsfout te hebben gemaakt, met als gevolg dat de zoon een dwarslaesie heeft opgelopen. Zij stelt hem aansprakelijk voor de geleden materiële en immateriële schade.

De rechtbank heeft de gynaecoloog veroordeeld tot vergoeding van de helft van de schade. Zowel de gynaecoloog als de moeder zijn daarop in hoger beroep gegaan. De moeder heeft daarbij een incidentele vordering ingesteld op basis van artikel 843a Rv. Zij eiste dat de gynaecoloog inzage zou geven in een notitie met bevindingen van een door de gynaecoloog geraadpleegde deskundige over de mogelijke beroepsfout. Zowel de vordering tot schadevergoeding als de exhibitievordering werden door het gerechtshof Amsterdam afgewezen. In het arrest van de Hoge Raad staat de exhibitievordering centraal.

Beroep op Wet bescherming persoonsgegevens

De moeder had haar exhibitievordering in hoger beroep onder andere onderbouwd met een beroep op artikel 35 Wbp. Dit artikel stelt eenieder in staat om inzage te vragen in zijn of haar persoonsgegevens wanneer die door een ander worden verwerkt. Medische gegevens, zoals die van de zoon in deze zaak, vallen ook onder het bereik van dit artikel. Alleen al daarom was de gynaecoloog verplicht inzage in de notitie te verstrekken, aldus de moeder – die notitie betreft immers de medische persoonsgegevens van haar zoon. In cassatie klaagt de moeder dat het hof dit argument ten onrechte naast zich neer heeft gelegd.

Artikel 35 Wbp en 843a Rv: gescheiden systemen

De Hoge Raad volgt het betoog van de moeder niet. Hij benadrukt dat artikel 35 Wbp en artikel 843a Rv gescheiden systemen zijn, met een eigen toepassingsgebied en een eigen toetsingskader op basis waarvan inzage wel of niet wordt verstrekt. Daarbij verwijst de Hoge Raad naar zijn eigen uitspraak uit 2007 waarin dit werd uitgemaakt (ECLI:NL:HR:2007:AZ4663). De vordering van de moeder was in deze zaak gebaseerd op artikel 843a Rv, zodat het hof terecht het daarbij behorende toetsingskader heeft gehanteerd, en niet dat van artikel 35 Wbp.

Binnen het toetsingskader van artikel 843a Rv moet onder andere een afweging van de belangen van partijen plaatsvinden. Subsidiar had de moeder daarom nog bepleit dat bij die afweging doorslaggevende betekenis moest toekomen aan het feit dat de notitie betrekking had op (medische) persoonsgegevens van haar zoon in de zin van de Wbp.

Ook dit argument gaat voor de Hoge Raad niet op. De Hoge Raad gaat te rade bij de Europese Privacyrichtlijn, waarmee de Wbp is geïmplementeerd. Met deze richtlijn wordt de betrokken persoon in staat gesteld om te controleren of zijn persoonsgegevens juist zijn en of zij rechtmatig zijn verwerkt. Daarmee wordt het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene beschermd. De vordering van de moeder in deze procedure heeft echter een ander doel, namelijk verkrijging van informatie ten behoeve van de aansprakelijkheidsprocedure. Daarnaast ziet de vordering ook niet op de medische gegevens van de zoon als zodanig, maar op een medische analyse van een deskundige die aan de hand van die gegevens is gemaakt. Het gaat hier dus niet om medische persoonsgegevens in de zin van de privacyrichtlijn, volgens de Hoge Raad, die daarbij verwijst naar een uitspraak van het Hof van Justitie uit 2014 (ECLI:EU:C:2014:2081). Het Amsterdamse hof heeft dan ook terecht geoordeeld dat de moeder geen recht op verstrekking van de medische analyse kan ontlenen aan de Wbp.

De overige klachten van de moeder worden door de Hoge Raad afgedaan met de verkorte motivering van artikel 81 RO, zodat het cassatieberoep wordt verworpen.

Conclusie

De Hoge Raad benadrukt dat artikel 843a Rv en artikel 35 Wbp gescheiden systemen zijn. Deze artikelen hebben ieder een eigen toepassingsgebied – hoewel overlap daarbij niet uitgesloten is – en inzagevorderingen op basis van deze artikelen moeten op verschillende manieren worden beoordeeld. Het feit dat in een stuk persoonsgegevens verwerkt zijn, betekent niet automatisch dat de betrokken persoon op grond van artikel 843a Rv inzage in dat stuk kan opeisen.