In december 2019 presenteerde de Europese Commissie de Green Deal, een roadmap richting een duurzame economie. Tegen 2050 moet Europa het eerste klimaatneutrale continent zijn. Om dat doel te bereiken, moet iedereen een bijdrage leveren: consumenten, bedrijven en ook mededingingshandhavers. In een Competition Policy Brief heeft de Europese Commissie uiteengezet hoe de Commissie vanuit een mededingingsblik de groene ambities van de EU ondersteunt. In de Policy Brief geeft de Commissie voorbeelden van concrete beleidshervormingen voor alle mededingingsinstrumenten – staatssteun, mededinging en concentratiecontrole.
Strikte handhaving mededingingsregels
De Commissie benadrukt dat zij belang zal blijven hechten aan een strikte handhaving van de mededingingsregels. Klimaatverandering mag dan wel een enorme bedreiging vormen, toch mogen ondernemingen niet verwachten dat zij met een ‘greenwashed defence’ kunnen wegkomen als zij deelnemen aan een kartel. Wel erkent de Commissie uitdrukkelijk dat ondernemingen meer houvast moeten hebben ten aanzien van de omstandigheden waaronder het mogelijk is om gezamenlijk te investeren, duurzaam te produceren en distribueren en andere duurzame oplossingen te zoeken. Het moet dus zeker mogelijk zijn om samen te werken, maar de Commissie zal niet automatisch groen licht geven en de samenwerkingen mededingingsrechtelijk (blijven) beoordelen. In de Policy Brief benoemt de Commissie enkele pijnpunten in het beoordelingsproces waarvoor zij in de toekomst haar aanwijzingen wil verbeteren, om zo het juridische risico van groene projecten te verkleinen.
Zo wil de Commissie meer duidelijkheid geven over de vraag wanneer duurzaamheidsinitiatieven mogelijk mededingingsbeperkend zijn. De Commissie benadrukt dat veel duurzaamheidsinitiatieven mogelijk geen beperking van de mededinging opleveren en neemt zich voor om concrete voorbeelden hiervan te verschaffen. Ook zal de Commissie verduidelijken onder welke omstandigheden de voordelen van een overeenkomst zwaarder wegen dan de mededingingsbeperkende effecten daarvan. Daarbij benadrukt de Commissie wel dat zelfs groene samenwerking de toets van onmisbaarheid moet doorstaan om in aanmerking te komen voor een vrijstelling van het kartelverbod. Als de betrokken partijen niet kunnen bewijzen dat sprake is van marktfalen of een andere omstandigheid waardoor de vrije markt de beoogde voordelen niet zou kunnen genereren, kan de Commissie de samenwerking toch als onwettig beschouwen – ondanks de onmiskenbare milieuvoordelen die bereikt zouden kunnen worden.
(Te) veel aandacht voor consument
De Commissie merkt ook op dat duurzaamheidsvoordelen niet noodzakelijkerwijs hoeven te leiden tot een directe of merkbare verbetering van productkwaliteit of een kostenbesparing. Zolang de gebruikers van het betrokken product de duurzaamheidsvoordelen in verband met de wijze waarop de producten worden geproduceerd of gedistribueerd naar waarde weten te schatten, en alleen al om die reden bereid zijn een hogere prijs te betalen, kunnen dergelijke voordelen bij de beoordeling in aanmerking worden genomen. De Commissie noemt als voorbeeld dat consumenten een bepaald merk koffie kunnen waarderen, niet omdat het beter smaakt maar omdat het op duurzame wijze is geproduceerd, of kiezen voor een bepaald waspoeder, niet omdat het beter schoonmaakt maar omdat het water minder vervuilt.
De Commissie zal de voordelen en mededinging beperkende gevolgen van een samenwerking beoordelen binnen de grenzen van een relevante markt. Dat wil zeggen dat de voordelen zich moeten voordoen op dezelfde markt als de nadelen. Vinden de voordelen daarentegen op afzonderlijke markten plaats, dan kunnen zij slechts in aanmerking worden genomen als de groep consumenten die door de beperking wordt getroffen en de groep consumenten die ervan profiteert in wezen dezelfde zijn. In de praktijk zou dit betekenen dat zelfs op basis van het vrij ruime begrip ‘voordelen’ dat door de Commissie wordt geschetst, dergelijke voordelen niet voldoende zouden zijn om het mededingingsrisico weg te nemen als zij enkel betrekking hebben op consumenten die niet identiek of minstens ‘wezenlijk dezelfde’ zijn als die op de markt waarop de respectieve mededingingsbeperking van invloed is.
Het lijkt erop dat de Commissie bereid is om een samenwerking die leidt tot hogere prijzen goed te keuren, zolang de consument bereid is de hogere prijs te betalen. De beoordeling van de Commissie is daarom sterk gebaseerd op de perceptie van de consument. Ook de marktbenadering van de Commissie is vrij strikt. Het is dan ook de vraag of de Green Deal niet meer gebaat is bij een flexibelere aanpak die ook ruimte laat voor voordelen buiten de relevante markt en een bredere definitie van het begrip ‘consument’ en ‘onmisbaarheid’. Daardoor is het makkelijker om duurzaamheidsinitiatieven goed te keuren die wel aan de samenleving als geheel ten goede komen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is een voorstander van deze aanpak en gaat daarin dus verder dan de Commissie, zo blijkt uit de Concept Leidraad Duurzaamheidsafspraken. Het is jammer dat de Commissie er (nog) geen blijk van geeft de toepassing van het kartelverbod bij duurzaamheidsinitiatieven op dezelfde wijze te interpreteren als ACM en er dus verschil van inzicht bestaat tussen de verschillende mededingingsautoriteiten. Aangezien veel duurzaamheidsinitiatieven een effect hebben op de Europese markt, is het voor de toepassing van de Leidraad noodzakelijk dat de Commissie de interpretatie van ACM onderschrijft.
De weg naar een duurzaam mededingingsbeleid
De Commissie geeft aan dat het mededingingsbeleid een bijdrage zal leveren aan de Green Deal. De Commissie praat verder met ondernemingen en nationale mededingingsautoriteiten en is ervan overtuigd dat het mededingingsbeleid een vitaal onderdeel van de oplossing van het klimaatprobleem zal zijn. Hopelijk is de Commissie bereid om het standpunt van de ACM te volgen en daarmee verder te gaan dan nu in deze Policy Brief aangegeven. Er is nog een lange weg te gaan tot 2050.