Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een appellant zijn grieven voldoende duidelijk naar voren moet brengen. De wederpartij moet immers wel weten waar hij zich in hoger beroep tegen moet verweren. In de literatuur wordt doorgaans aangenomen dat een ‘onbekrompen’ uitleg van de grieven de voorkeur heeft: zolang de wederpartij maar heeft kunnen begrijpen dat geklaagd werd over een bepaald punt, mag de appelrechter aannemen dat dit het geval is.[1] Een arrest van de Hoge Raad van 22 april 2022 dat in deze bijdrage centraal staat, benadrukt dat deze vrijheid van de appelrechter niet onbegrensd is.
De casus
De feiten in deze zaak zijn als volgt. Een bekend Frans horlogebedrijf laat een aantal pakketten met kostbare horloges vervoeren door een vervoersbedrijf, eiseres in cassatie. ’s Nachts slaat het vervoersbedrijf de pakketten op in een loods. Bij die loods vindt vervolgens een gewapende overval plaats. De overvallers maken zeven pakketten met horloges buit met een waarde van bijna één miljoen euro. Eén van de werknemers van het vervoersbedrijf wordt schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de overval. Hij heeft onder meer het toegangshek en roldeuren voor de overvallers geopend. De schade van de horlogegroothandel wordt naderhand vergoed door haar verzekeraar, verweerster in cassatie.
De verzekeraar vordert daarop schadevergoeding van het vervoersbedrijf. Het debat spitst zich daarbij toe op de vraag of het vervoersbedrijf een beroep kan doen op de schadevergoedingslimiet van artikel 23 lid 3 van het CMR-verdrag. Dit verdrag bevat regels voor grensoverschrijdend wegvervoer. Een succesvol beroep op deze limiet zou de aansprakelijkheid van het vervoersbedrijf beperken tot enkele honderden euro’s. Maar, een beroep op deze schadevergoedingslimiet gaat niet altijd op. De vervoerder kan daar geen beroep op doen als sprake is van opzet bij de werknemer, indien en voor zover deze werknemer is ingezet voor de bewerkstelliging van het vervoer en handelde in de uitoefening van zijn werkzaamheden (artikel 29 lid 2 CMR).
Oordeel rechtbank en hof
De rechtbank Noord-Holland volgt de lijn van de vervoerder en oordeelt dat deze weliswaar aansprakelijk is, maar zich kan beroepen op de schadevergoedingslimiet. De uitzondering daarop is volgens de rechtbank niet van toepassing. De werknemer was namelijk niet direct betrokken bij het vervoer van de gestolen pakketten: hij had slechts de taak om pakketten te sorteren. Daarmee was hij niet ingezet voor ‘de bewerkstelliging van vervoer’, aldus de rechtbank.
De verzekeraar gaat in hoger beroep. Het hof Amsterdam oordeelt dat de uitzondering op de schadevergoedingslimiet wel degelijk van toepassing is. Nu het vervoersbedrijf de werknemer had ingezet in het opslagcentrum tijdens de opslag en de overval was hij ingezet voor de ‘bewerkstelliging van vervoer’, aldus het hof. Daarvoor is niet van belang of de werknemer ook daadwerkelijk handelingen met betrekking tot de pakketten heeft verricht, zoals scannen of sorteren. De vervoerder komt dus geen beroep toe op de schadevergoedingslimiet. Het hof vernietigt op die grond het vonnis van de rechtbank en doet de zaak zelf af.
Oordeel Hoge Raad
In cassatie klaagt het vervoersbedrijf vervolgens dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door te oordelen dat zij de werknemer heeft ingezet voor ‘de bewerkstelliging van vervoer’. De verzekeraar zou geen (kenbare) grieven hebben gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hier centraal staat, namelijk dat de verzekeraar heeft erkend dat de werknemer niet was ingezet voor ‘de bewerkstelliging van het vervoer’, en dat zijn werkzaamheden dus niets met vervoer te maken hadden. Het hof had op dit punt dus niet mogen afwijken van het oordeel van de rechtbank, zo stelt de vervoerder.
Advocaat-generaal (A-G) Snijders gaat hier niet in mee: de verzekeraar zou voldoende duidelijk zijn opgekomen tegen dit oordeel van de rechtbank. Uit de grieven van de verzekeraar volgt namelijk dat als de rechter zou oordelen dat bij de opslag van de pakketten sprake zou zijn van vervoer, de werknemer bij de uitvoering daarvan was betrokken. Het is daarmee een keuze geweest van de vervoerder om geen grief te lezen in de memorie van grieven van de verzekeraar. Hij heeft zich daarmee ‘bewust van de domme’ gehouden. Daarbij acht A-G Snijders onder meer van belang dat het voor het vervoersbedrijf zonder meer te verwachten was dat de verzekeraar deze grief zou aanvoeren. A-G Snijders concludeert vervolgens tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad komt tot een ander oordeel. De Hoge Raad stelt daarbij voorop dat de rechter in hoger beroep in beginsel gebonden is aan een voor appellant ongunstige beslissing in de bestreden uitspraak als tegen die beslissing geen grief is gericht. Een grief moet voldoende duidelijk zijn voor de rechter en wederpartij. In tegenstelling tot A-G Snijders oordeelt de Hoge Raad vervolgens dat de stukken ‘geen andere conclusie’ toelaten dan dat de verzekeraar geen voldoende kenbare grief tegen het oordeel van de rechtbank heeft gericht. De verzekeraar heeft weliswaar verschillende bezwaren tegen dit oordeel aangevoerd, maar niet specifiek geklaagd over het oordeel dat de werknemer was ingezet bij de ‘bewerkstelling van vervoer’. Sterker nog: de verzekeraar heeft juist steeds het standpunt ingenomen dat het handelen van de werknemer geen verband had met het vervoer van de pakketten, aldus de Hoge Raad. Het stond het hof daarom niet vrij om de uitzondering op de aansprakelijkheidslimiet toe te passen. De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af door het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen, en de verzekeraar in de kosten van de procedure te veroordelen.
Conclusie
Dit arrest leert dat, hoewel de appelrechter de vrijheid heeft om een grief ‘op te rekken’ – zoals A-G Snijders hier ook voorstaat -, het onverstandig is om hier als appellant op te anticiperen, of de strategie op af te stemmen. De Hoge Raad verduidelijkt met dit arrest namelijk dat die vrijheid zeker niet onbegrensd is. Zo was in deze zaak niet voldoende dat een grief wellicht in bepaalde stellingen kon worden gelezen of gelet op de voorgeschiedenis voor de hand lag. Dit arrest onderstreept, kortom, het belang van een goede en precieze formulering van de grieven: niet te ruim en te algemeen, maar zeker ook niet te beperkt. Steeds zal goed in het oog moeten worden gehouden of voor de wederpartij voldoende kenbaar is dat over een bepaald punt wordt geklaagd. Het rekenen op een ‘onbekrompen’ uitleg van de grieven kan immers verstrekkende consequenties hebben zoals in dit geval: verlies van de procedure.
[1] Zie bijv. H.J. Snijders en A. Wessels, Civiel appel (BPP nr. 2), Deventer: Kluwer 2009, nr. 168.