In deze rubriek bespreken (cassatie)advocaten van BarentsKrans oude arresten die nog steeds relevant zijn. Ditmaal: het arrest Struikelende broodbezorger (HR 22 november 1974, ECLI:NL:HR:1974:AL5503, NJ 1975/149 m.nt. G.J. Scholten – Heddema/De Coninck), waarin de Hoge Raad het zuiver nalaten als aansprakelijkheidsgrond aanvaardt. In de meeste gevallen ziet een aansprakelijkheidsvordering op een actief handelen. Denk aan de autobestuurder die inrijdt op andermans auto: door zijn handeling heeft hij aan een ander schade veroorzaakt, waarvoor hij de kosten dient te vergoeden. In sommige gevallen kan zich echter ook de situatie voordoen waarbij een actief ingrijpen is vereist en waarbij het nalaten daarvan onrechtmatig wordt. In het nog immer richtinggevende arrest Struikelende broodbezorger aanvaardt de Hoge Raad een dergelijk zuiver nalaten als grond voor aansprakelijkheid.
De situatie: bakker struikelt over gespannen touwtje
De zaak ging om het volgende. Een bakker loopt met zijn bakkersmand in de arm en struikelt over een gespannen touwtje. Hij loopt ernstig letsel op en raakt voor langere tijd arbeidsongeschikt. Twee kinderen van vier en vijf jaar oud hadden het touwtje gezien (zij hadden dit touwtje niet zelf gespannen), maar de bakker niet gewaarschuwd. Nu het gaat om kinderen onder de veertien jaar, spreekt de bakker de ouders van de kinderen aan. Volgens de bakker hebben de kinderen onrechtmatig gehandeld doordat zij de bakker niet hebben gewaarschuwd en moeten de ouders voor de geleden schade opdraaien.
Hierin overwoog de Hoge Raad dat “van een rechtsplicht om een waargenomen gevaarsituatie voor het ontstaan waarvan men niet verantwoordelijk is, op te heffen of anderen daarvoor te waarschuwen, in het algemeen ook voor volwassenen alleen sprake kan zijn wanneer de ernst van het gevaar dat die situatie voor anderen meebrengt tot het bewustzijn van de waarnemer is doorgedrongen, zulks behoudens het bestaan van bijzondere verplichtingen tot zorg en oplettendheid zoals kunnen voortvloeien uit een speciale relatie met het slachtoffer of met de plaats waar de gevaarsituatie zich voordoet”.[1]
Die situatie deed zich bij de kinderen De Coninck niet voor: gezien hun jonge leeftijd waren zij zich er niet van bewust dat het gespannen touwtje een dergelijk gevaarlijke situatie kon opleveren. Van onrechtmatig handelen is volgens de Hoge Raad in deze situatie dan ook geen sprake.[2]
Onrechtmatig nalaten: subjectief gevaarbewustzijn en andere vereisten
Een zuiver nalaten wordt in het algemeen niet snel onrechtmatig bevonden. Het gaat immers om een rechtsplicht tot handelen bij een gevaar dat men niet zelf in het leven heeft geroepen. De in de rechtspraak sedert het arrest van 1974 aangenomen vereisten komen erop neer dat men (i) concrete en bewuste kennis heeft van de gevaarlijke situatie, (ii) dat het gaat om een dreiging van ernstig geestelijk of lichamelijk geweld, (iii) dat de mogelijkheid en de noodzaak bestaat om daadwerkelijk iets te doen en (iv) dat sprake is van een reële verhouding tussen moeite en kosten en het gevaar.[3]
Van belang is vooral het vereiste van gevaarbewustzijn. Dit vereiste is in beginsel niet aan objectivering onderhevig. Het moet in principe gaan om subjectieve kenbaarheid van het gevaar. De ratio van dit subjectieve kennisvereiste is dat van deelnemers aan het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij hun gedrag afstemmen op onbekende gevaren.[4]
Nalaten zonder subjectief gevaarbewustzijn soms ook onrechtmatig
Uit de zojuist aangehaalde overweging van het arrest Struikelende Broodbezorger blijkt dat een nalaten in bijzondere gevallen ook onrechtmatig kan worden geacht zonder dat daarvoor subjectieve bekendheid met het specifieke gevaar is vereist, namelijk wanneer op de nalatende partij een bijzondere zorgplicht rust zoals die kan voortvloeien uit een speciale relatie met het slachtoffer of met de plaats waar de gevaarsituatie zich voordoet. Een voorbeeld van een zaak waarin dat werd aangenomen is het arrest Ponzi-zwendel betreffende bancaire aansprakelijkheid voor beleggingsfraude, waarin het vereiste van gevaarbewustzijn enigermate werd geobjectiveerd tegen de achtergrond van een op de bank rustende bijzondere zorgplicht.[5] In de literatuur wordt aangenomen dat nalaten door personen met een bijzondere zorgplicht niet kwalificeert als ‘zuiver nalaten’.[6]
Het laatste cassatienieuws in je mailbox?
[1] Vgl. HR 22 november 1974, ECLI:NL:HR:1974:AL5503, NJ 1975/149, rov. 2
[2] Die situatie deed zich volgens de Hoge Raad wel voor in het Veenbroei-arrest: HR 27 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0344 (Staat/Daalder), NJ 1989/29 m.nt. G.
[3] Vgl. J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, Deventer: 2018/53.
[4] Vgl. K.J.O. Jansen, GS onrechtmatige daad, art. 6:162 BW, aant. 6.5.3.2 en 6.3.8.3.
[5] Vgl. HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3399, NJ 2016/245, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai.
[6] Vgl. T. Hartlief e.a., Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, 2018, nr. 53 (S.D. Lindenbergh); K.J.O. Jansen, GS onrechtmatige daad, art. 6:162 BW, aant. 6.5.5.