Al sinds de Faillissementswet (“Fw”) bestaat, bepaalt artikel 23 Fw (geparafraseerd) dat de failliet van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn vermogen verliest vanaf de dag waarop het faillissement wordt uitgesproken. Het faillissement omvat het gehele vermogen (artikel 21 Fw) en voor verbintenissen die ontstaan ná het faillissement is de faillissementsboedel niet aansprakelijk, tenzij de boedel door die verbintenissen is gebaat (artikel 24 Fw). Met deze artikelen wordt een belangrijk beginsel in het faillissementsrecht uitgedrukt: het ‘fixatiebeginsel’. Zoals de naam doet vermoeden wordt de stand van het vermogen van de failliet ‘gefixeerd’ op hoe het eruit zag om (net na) middernacht op de dag dat het faillissement werd uitgesproken. Het doel hiervan is dat de rechtspositie van alle partijen die belang hebben bij het faillissement (vooral schuldeisers en de schuldenaar) vast komt te staan, zodat het faillissement daarna volgens de regelen der kunst kan worden afgewikkeld.
Dit inmiddels flink bejaarde principe leidt nog steeds tot interessante vragen. Eén daarvan stond centraal in de uitspraak van 28 januari 2022 in de zaak van de curator Wittekamp tegen FloraHolland (HR 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:80).
De betaling van Bleiswijk Boeketservice aan FloraHolland
Bleiswijk Boeketservice is op 2 oktober 2012 failliet verklaard. Mr. Wittekamp is tot curator benoemd. Op 3 oktober 2012 werd, via automatische incasso, een bedrag van de bankrekening van Bleiswijk Boeketservice overgemaakt naar FloraHolland. Op dat moment stond de bankrekening van Bleiswijk Boeketservice al rood en de betaling kon niet worden gestorneerd.
De curator sprak FloraHolland aan, en eiste terugbetaling van het door Bleiswijk Boeketservice betaalde bedrag. Artikel 23 Fw bepaalt immers dat de failliet de beschikking over zijn vermogen verliest, en dat geldt ook voor handelingen van opdrachtnemers zoals de bank die de betaalopdracht heeft uitgevoerd. Bovendien heeft de Hoge Raad in het arrest JPR/Gunning q.q. de regel geformuleerd dat bij girale betalingen, de curator bedragen kan terugvorderen waarmee rekeningen van schuldeisers zijn gecrediteerd na het uitspreken van het faillissement.
Uitspraken van de kantonrechter en van het hof
De kantonrechter gaf de curator geen gelijk, maar het hof wel. Het hof legde kort uit waar het fixatiebeginsel toe diende – namelijk het vastzetten van de positie van alle schuldeisers, zodat niet één van hen er zonder rechtsgrond beter vanaf kan komen dan anderen – en refereerde naar het JPR/Gunning q.q.-arrest. Daarin las het hof niet dat de bevoegdheid van de curator om bedragen terug te vorderen was beperkt tot betalingen ten laste van het creditsaldo op een bankrekening. FloraHolland moest het ontvangen bedrag dus terugbetalen.
Oordeel Hoge Raad: boedel niet aansprakelijk voor afboeking van een debetsaldo
FloraHolland ging in cassatie. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof, en bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter. Daarvoor zoomt de Hoge Raad eerst in op het doel van de fixatie: het beschermen van de schuldeisers door te voorkomen dat het actief van de faillissementsboedel – het positieve saldo – afneemt. In die sleutel staat ook 24 Fw: de boedel is niet aansprakelijk voor nieuwe schulden tenzij het daardoor is gebaat – oftewel: tenzij het actief daardoor toeneemt. De bevoegdheid van de curator uit het JPR/Gunning q.q.-arrest moet ook uit dat oogpunt worden bezien: de curator mag terugbetaling vorderen van betalingen van na het faillissement waardoor het actief van de boedel daadwerkelijk is verminderd.
De Hoge Raad overweegt dat de betaling vanaf het debetsaldo weliswaar heeft geleid tot een nog hoger debetsaldo, maar voor die verbintenis jegens de bank is Bleiswijk Boeketservice niet aansprakelijk. Het is namelijk uitgesloten dat Bleiswijk Boeketservice door deze betaling is gebaat. Het actief van de boedel is dus door deze betaling niet verminderd, en dus kan de curator het betaalde niet terugvorderen van FloraHolland.
Kort oordeelt de Hoge Raad nog dat dit (ook) geen schending van het beginsel van gelijkheid van (gelijke) crediteuren oplevert. Dat beginsel geldt namelijk alléén bij het doen van uitdelingen uit het actief van de boedel. Omdat de omvang van de boedel in het faillissement van Bleiswijk Boeketservice niet is veranderd, is de betaling géén uitdeling uit de boedel geweest.
Wenk voor de praktijk
De uitkomst is voor FloraHolland fijn, maar voor de bank vervelend. In dit geding ging het om een beperkt bedrag, maar de gevolgen van deze uitspraak kunnen groot zijn. Het zal vaker voorkomen dat gefailleerde partijen debetsaldi op rekeningen-courant hebben, en het zal vaker voorkomen dat daarvandaan betalingen worden verricht na faillissement. De wederpartij zou door die betalingen met onverhaalbare vorderingen kunnen blijven zitten, waarmee het belang van afdoende zekerheidsrechten/opzeggingsbevoegdheden – ook voor andere partijen dan banken met wie een rekening-courant bestaat – wordt onderstreept.
Deze auteur is niet langer werkzaam bij BarentsKrans, voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Philip Fruytier.