De Hoge Raad wees 24 maart 2017 een nieuw arrest in de strijd tussen G4 en Hanzevast (ECLI:NL:HR:2017:484). De zaak is vooral bekend van het arrest van 8 juli 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ1684, hierna: G4/Hanzevast 1), waarin de Hoge Raad overwoog dat een ongerechtvaardigde ontbindingsverklaring de wederpartij in beginsel recht geeft op vergoeding van het positieve contractsbelang. Blijkens het arrest van afgelopen vrijdag (hierna: G4/Hanzevast 2), gaat ook de bestuurder van de ontbindende partij ‘nat’ indien deze partij geen verhaal biedt voor de vordering tot vergoeding van het positieve contractsbelang.
Feiten G4/Hanzevast
G4 heeft het project Euroborg in Groningen ontwikkeld en gebouwd. Euroborg bevat een zogeheten ‘multifunctioneel voetbalstadion’ met onder meer kantoren. G4 heeft lang onderhandeld met Hanzevast III, de projectvennootschap van Hanzevast Beleggingen B.V. (hierna tezamen: Hanzevast), over de koop van een aantal van deze kantoren inclusief parkeergarage. Op enig moment stuurt Hanzevast III een brief aan G4 om het appartementsrecht op de kantoren te kopen voor een slordige tien miljoen euro. Vervolgens onderhandelen partijen over de vormgeving en de technische snufjes van de kantoren. Ongeveer een jaar later krijgt Hanzevast koude voeten. Hanzevast III verklaart de overeenkomst ontbonden. G4 stelt dat de ontbindingsverklaring ongerechtvaardigd is en stelt Hanzevast aansprakelijk voor de geleden schade.
G4/Hanzevast 1: ongerechtvaardigde ontbindingsverklaringen
Bij de Hoge Raad soebatten partijen in 2010-2011 over de gevolgen van een ongerechtvaardigde ontbindingsverklaring. Dit leidt tot het arrest G4/Hanzevast 1. De Hoge Raad overweegt dat een niet-gerechtvaardigde ontbindingsverklaring nietig is (vgl. Parl. Gesch. Boek 6, blz. 1005). Daarmee wordt geen nietigheid in de zin van artikel 3:40 BW bedoeld, maar wordt bedoeld dat de overeenkomst eenvoudigweg niet is ontbonden. Over en weer kunnen partijen zich echter gedragen alsof de overeenkomst wél is geëindigd. Trekken aan een dood paard heeft immers geen zin. In het gedrag van partijen ligt in dat geval de wederzijdse beëindiging van de overeenkomst besloten, aldus de Hoge Raad. Betekent dit dat de wederpartij van degene die in eerste instantie wilde ontbinden tevens zijn rechten op schadevergoeding prijsgeeft? Neen. Volgens de Hoge Raad kan een partij zich enerzijds neerleggen bij de niet verdere uitvoering van de overeenkomst door zijn wederpartij en hiervoor anderzijds schadevergoeding vorderen. Van deze constructie maakte G4 gebruik. Sinds 29 januari 2016 is duidelijk dat tevens de constructie mogelijk is dat een partij zich neerlegt bij de ontbinding, maar de daaraan ten grondslag liggende wanprestatie bestrijdt en vervolgens schadevergoeding vordert (vgl. HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:152, rov. 3.5.2-3.5.3).
Positief contractsbelang
De Hoge Raad overweegt in het arrest G4/Hanzevast 1 uit 2011 verder dat de partij die een onterechte poging doet tot ontbinding op grond van artikel 6:277 jo. 6:74 BW in beginsel verplicht is het positieve contractsbelang te vergoeden. Dit ondanks het feit dat artikel 6:277 BW naar de letter enkel van toepassing lijkt indien de overeenkomst daadwerkelijk wordt ontbonden (waarvan in G4/Hanzevast 1 geen sprake was, omdat de ontbindingsverklaring ongerechtvaardigd was en dus rechtsgevolg miste).
G4/Hanzevast 2: bestuurder aansprakelijk
De strijd tussen G4 en Hanzevast vervolgt als G4 zijn vordering tot vergoeding van het positieve contractsbelang probeert te verhalen op Hanzevast III. Deze vennootschap (een lege holding) blijkt namelijk geen verhaal te bieden voor de vordering van G4. Partijen procederen daarna over de vraag of de bestuurder van Hanzevast III, Hanzevast Beleggingen, hiervoor persoonlijk aansprakelijk is. Uit het arrest van afgelopen vrijdag blijkt dat de bestuurder in dit geval inderdaad persoonlijk aansprakelijk is. Deze uitspraak van de Hoge Raad leidt tot de volgende conclusies. Een bestuurder-rechtspersoon bevindt zich op glad ijs als hij bewerkstelligt of toelaat dat zijn vennootschap een overeenkomst poogt te ontbinden en dit achteraf ongerechtvaardigd blijkt. De bestuurder-rechtspersoon gaat daadwerkelijk onderuit als hij daarnaast ook nog bewerkstelligt of toelaat, dat de vennootschap geen verhaal biedt voor de vordering tot vergoeding van het positieve contractsbelang die de wederpartij bij wijze van vervanging van de overeenkomst wil incasseren. Voor Hanzevast geldt dus: two strikes, you’re out.
Deze auteur is niet langer werkzaam bij BarentsKrans, voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Philip Fruytier.