In deze rubriek bespreken de (cassatie)advocaten van BarentsKrans oude arresten die nog steeds relevant zijn. Deze keer wordt de zaak die verband houdt met de Berg en Dalse Watertoren onder de aandacht gebracht.[1] Uit de in deze procedure gewezen arresten vloeit voort dat het recht van eigendom weliswaar vrijelijk kan worden gebruikt, maar niet mag worden misbruikt.
Begrenzingen van het eigendomsrecht
Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben.[2] Zo is de eigenaar van een zaak gerechtigd om deze te gebruiken, te vervreemden en te bezwaren.[3] Bovendien kan het eigendomsrecht – een absoluut recht – tegenover eenieder worden gehandhaafd. Het is echter niet zo dat het recht van eigendom in het geheel geen begrenzingen kent. De uitoefening daarvan mag namelijk niet in strijd komen met rechten van anderen, wettelijke voorschriften of regels van ongeschreven recht.[4] Het eigendomsrecht vormt dus geen rechtvaardiging om inbreuk te maken op, bijvoorbeeld, het huurrecht van een derde. Een voorbeeld van een wet die het recht van eigendom kan beperken, is de Onteigeningswet. Onder het oude Burgerlijk Wetboek bestond evenwel geen bepaling die misbruik van recht expliciet verbood.[5] Of een (specifieke) uitoefening van het recht van eigendom desondanks om die reden onrechtmatig kan zijn, kwam uitgebreid aan de orde in de Berg en Dalse Watertoren-arresten.
Feiten in de arresten Berg en Dalse Watertoren I en II
Op een helling in het Gelderse Berg en Dal stonden twee landhuizen met een schitterend uitzicht over de Ooijpolder. Tussen de eigenaren van deze landhuizen ontstond in de jaren 30 van de vorige eeuw een uitgebreid meningsverschil over het gebruik van een toegangsweg. De gemoederen liepen dusdanig hoog op dat één van de buren – ter verstoring van het uitzicht van zijn buurman – een aantal metershoge palen met lelijke, ondoorzichtige lappen en doeken daartussen in zijn tuin plaatste. Toen deze palen op grond van een rechterlijk vonnis moesten worden verwijderd, bouwde de betreffende buur op dezelfde plaats een grote Amerikaanse watertoren met een ijzeren scheprad, in eerste instantie zelfs zonder dat deze watertoren überhaupt over een aansluiting voor watertoevoer beschikte. De buur wiens uitzicht werd verstoord vorderde in rechte de verwijdering van de watertoren, nu de plaatsing daarvan misbruik van recht zou opleveren en – om die reden – onrechtmatig zou zijn.
Hoge Raad over misbruik van eigendomsrecht
De Hoge Raad heeft zich tweemaal over deze zaak kunnen uitlaten. In 1936 oordeelde hij dat het enkele feit – zonder bijkomende omstandigheden – dat het recht van eigendom wordt uitgeoefend op een wijze die nadeel aan anderen toebrengt, niet tot gevolg heeft dat sprake is van misbruik van recht. Een eigenaar is niet gehouden om zijn eigendomsrecht steeds op de voor anderen minst bezwarende wijze uit te oefenen, maar heeft juist de vrijheid om daarin zelf keuzes te maken.[6] Dat oordeel ademt dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een bepaalde uitoefening van het eigendomsrecht wel misbruik van recht tot gevolg kan hebben. Op basis van deze overwegingen oordeelde het hof vervolgens dat het plaatsen van de watertoren wel degelijk misbruik van recht opleverde, nu de werkelijke bedoeling daarvan kennelijk het verstoren van het uitzicht van zijn buurman was. Het hof leidde dat onder meer af uit hetgeen zich vóór het plaatsen van de watertoren tussen partijen had afgespeeld. De bouw van de watertoren was, in de ogen van het hof, niet meer dan een slechte camouflage van het doel om de buur te benadelen. Dat aan de watertoren op een later moment alsnog een aansluiting voor watertoevoer werd toegevoegd, maakte dit volgens het hof niet anders en had niet tot gevolg dat wél een redelijk belang bij instandhouding van de watertoren bestond. Deze moest dan ook worden afgebroken. De Hoge Raad liet dit oordeel in 1937 in stand.[7]
Belang voor de rechtsontwikkeling
Waar het recht van eigendom vrijelijk kan worden gebruikt, mag het dus niet worden misbruikt. Met dit uitgangspunt hebben de Berg en Dalse Watertoren-arresten een belangrijke bijdrage geleverd aan het misbruik van recht-leerstuk. Bij gebreke van een wettelijke bepaling die misbruik van recht onder het oude Burgerlijk Wetboek verbood, is dit leerstuk namelijk – in het bijzonder vanaf 1937 – in de rechtspraak tot ontwikkeling gekomen. Zo oordeelde de Hoge Raad nadien nog over de vraag in hoeverre het recht van eigendom kon worden aangewend om (i) een schutting te plaatsen waardoor de buurman licht werd ontnomen,[8] (ii) afbraak van een schuur te vorderen die gedeeltelijk over de erfgrens heen was gebouwd[9] en (iii) een toegangsweg af te sluiten die ook door de buurman werd gebruikt.[10] Steeds werd in dat verband, evenals in de Berg en Dalse Watertoren-arresten, gewicht toegekend aan de betrokken belangen en de (eventuele) bedoeling om een ander te benadelen. Inmiddels is misbruik van recht expliciet verboden in artikel 3:13 lid 1 BW. Het tweede lid van deze bepaling bevat een duidelijke terugkoppeling naar de Berg en Dalse Watertoren-arresten, nu op die plaats wordt verduidelijkt dat misbruik van recht mede ziet op situaties waarin een bevoegdheid wordt uitgeoefend “met geen ander doel dan een ander te schaden”. Daarmee staan de Berg en Dalse Watertoren-arresten aan de basis van het nog altijd relevante misbruik van recht-leerstuk.
[1] HR 13 maart 1936, NJ 1936, 415 (Berg en Dalse Watertoren I); HR 2 april 1937, NJ 1937, 639 (Berg en Dalse Watertoren II).
[3] Zie hierover ook de blog ‘Texeira de Mattos’ | Ken uw klassiekers’.
[5] P.A. Stein, GS Vermogensrecht, art. 3:13 BW, aant. 1.
[6] HR 13 maart 1936, NJ 1936, 415 (Berg en Dalse Watertoren I).
[7] HR 2 april 1937, NJ 1937, 639 (Berg en Dalse Watertoren II).
[8] HR 2 december 1937, NJ 1938, 353 (Lentse schutting).
[9] HR 17 april 1970, NJ 1971, 89 (Grensoverschrijdende garage).
[10] HR 10 augustus 1984, NJ 1985, 229 (Onverharde toegangsweg).