In deze rubriek bespreken de (cassatie)advocaten van BarentsKrans oude arresten die nog steeds relevant zijn. Deze keer: het arrest Briljant Schreuders/ABP (ECLI:NL:HR:1998:ZC2587). Dit arrest heeft betrekking op artikel 6:258 lid 1 BW, dat bepaalt dat de rechter, indien partijen dit vorderen, de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen of deze overeenkomst geheel of gedeeltelijk kan ontbinden op basis van onvoorziene omstandigheden. Specifiek wordt in het arrest Briljant Schreuders/ABP het begrip ‘onvoorziene omstandigheden’ in de zin van artikel 6:258 BW nader geduid. In deze blog wordt eerst het arrest nader uitgelicht en vervolgens wordt geïllustreerd hoe een mogelijk beroep op artikel 6:258 BW contractueel kan worden ingeperkt.
De achtergrond van het arrest Briljant Schreuders/ABP
Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: ABP), verweerster in cassatie, heeft op basis van een overeenkomst van 30 december 1992 aan Briljant Schreuders B.V. (hierna: Briljant), eiseres tot cassatie, een bedrijfsruimte verhuurd, bestemd voor gebruik als galerie respectievelijk kunsthandel en als juweliersbedrijf. De huur is ingegaan op 1 januari 1993, voor een duur van tien jaar. Tijdens de onderhandelingen voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst is de straat waaraan de bedrijfsruimte lag, opengebroken geweest, terwijl het gebouw tegenover de bedrijfsruimte grondig werd verbouwd. Doordat de gemeente voorzieningen zou aanbrengen en meerdere bedrijven in de straat zouden neerstrijken, had Briljant de verwachting dat de straat veel (winkelend) publiek zou trekken. Dit was echter niet het geval. Hierdoor heeft Briljant een zodanig lage omzet behaald, waardoor zij bij het in stand houden van de huurovereenkomst zou vrezen voor haar faillissement.[1] Briljant heeft ABP daarom bij exploot van 8 juli 1993 gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam en onder meer gevorderd (i) om de huurovereenkomst te vernietigen in verband met dwaling en/of bedrog aan de zijde van ABP, (ii) om de huurovereenkomst te ontbinden in verband met onvoorziene (wijziging van) omstandigheden en (iii) een schadevergoeding.[2] De kantonrechter is overgegaan tot toewijzing van de vordering tot ontbinding op basis van onvoorziene omstandigheden, maar is niet overgegaan tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding. Vervolgens heeft ABP hoger beroep ingesteld en heeft de rechtbank de vordering tot ontbinding toch afgewezen en daarnaast het incidenteel appel van Briljant tegen de afwijzing van haar vordering tot schadevergoeding verworpen. De volgende middelen zijn in cassatie door Briljant ter discussie gesteld: (i) de vordering tot ontbinding op basis van onvoorziene omstandigheden, en (ii) de schadevergoedingsvordering.[3]
Oordeel rechtbank
De rechtbank heeft aan haar hiervoor genoemde beslissing ten grondslag gelegd dat Briljant er tijdens het aangaan van de huurovereenkomst van op de hoogte was dat desbetreffende straat geen druk bezochte winkelstraat was en hierdoor niet geschikt was voor een juweliersbedrijf. Artikel 6:258 BW kan enkel toepassing vinden indien Briljant redelijkerwijs mocht verwachten dat dit op korte termijn wel het geval zou zijn, mede doordat de straat nog verder in ontwikkeling was. Ten aanzien van dit feit had Briljant een onderzoeksplicht. Bij de beoordeling of Briljant redelijkerwijs mocht verwachten dat de straat op korte termijn geschikt zou zijn voor haar juweliersbedrijf, dient volgens de rechtbank het volgende in overweging te worden genomen: (i) Briljant heeft, nog voor het sluiten van de huurovereenkomst, de straat bezichtigd en (ii) de uitlatingen van de makelaar die optrad namens ABP waren niet dusdanig concreet, waardoor Briljant daar enkel een geringe betekenis aan kon toekennen. Gelet op de gestelde omstandigheden, had Briljant er volgens de rechtbank niet redelijkerwijs vanuit kunnen gaan dat de straat op korte termijn geschikt zou zijn voor haar juweliersbedrijf.[4]
Oordeel Hoge Raad
Briljant heeft beroep in cassatie ingesteld en naar aanleiding daarvan heeft de Hoge Raad arrest gewezen. In rechtsoverweging 4.3.2 oordeelt de Hoge Raad dat onvoorziene omstandigheden zich enkel voordoen indien er sprake is van omstandigheden die op het moment van de totstandkoming van de overeenkomst nog in de toekomst liggen. Dat betekent dat een beroep op artikel 6:258 BW niet zal slagen indien deze omstandigheden op het moment van de totstandkoming van de overeenkomst reeds bestonden.[5]
Verder oordeelt de Hoge Raad in rechtsoverweging 4.3.2 dat artikel 6:258 BW enkel toepassing vindt indien de onvoorziene omstandigheden van zodanige aard zijn dat de ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet verwacht mag worden. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter terughoudend dient te zijn wat betreft het honoreren van een beroep op onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW, waardoor er niet snel aan deze eis zal worden voldaan.
De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van de rechtbank geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van de rechtbank behelst dat, mocht er sprake zijn van een omstandigheid die door partijen niet in de overeenkomst is verdisconteerd, deze, gezien de aard van de huur(overeenkomst), voor rekening van Briljant komt.[6] De Hoge Raad heeft het cassatieberoep uiteindelijk verworpen.[7]
Contractuele inperking van een mogelijk beroep op artikel 6:258 BW
Volgens artikel 6:250 BW is de bepaling van artikel 6:258 BW van dwingend recht. Bij overeenkomst kan daarom niet van dit artikel worden afgeweken. Wel kunnen partijen zoveel mogelijk toekomstige omstandigheden in de overeenkomst beschrijven[8], om deze zo ‘voorzien’ te maken en daarmee de noodzakelijkheid om een beroep te doen op onvoorziene omstandigheden zo veel mogelijk in te perken.[9] De optie om een beroep te doen op de wettelijke regeling van de onvoorziene omstandigheden wordt op deze manier niet contractueel uitgesloten, maar wordt wel in zijn bereik beperkt.[10] Het gaat hierbij uiteindelijk om de vraag hoe om dient te worden gegaan met mogelijke omstandigheden die ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst niet of niet geheel voorzien worden, maar die niettemin een rol kunnen spelen in de uitvoeringsfase van de overeenkomst.[11]
In het kader daarvan kan men de omstandigheden expliciet duiden en daarnaast vastleggen dat in het geval sprake is van desbetreffende omstandigheden, de partijen in onderhandeling zullen treden. Het gaat in dat geval enkel om de nakoming van de contractuele regeling. De leer van de onvoorziene omstandigheden is daarbij dan (in beginsel) niet aan de orde.[12] Deze contractuele regeling kan worden gegoten in de vorm van de material adverse change clausule (ook wel: MAC clausule).[13] MAC-clausules kunnen worden aangewend als contractuele regeling voor (on)voorziene omstandigheden[14], om zo de mogelijkheid om een beroep te doen op artikel 6:258 BW te begrenzen.[15]
Onvoorziene omstandigheden en MAC-clausules
Het werken met MAC-clausules kent kanttekeningen. Zo is in bepaalde MAC-clausules mogelijk niet helder bepaald welke omstandigheden kwalificeren als material adverse change, wat leidt tot onzekerheid voor partijen. In dat geval dient aan de hand van uitleg te worden bepaald of sprake is van een material adverse change. Partijen doen er daarom verstandig aan dergelijke omstandigheden uitgebreid te beschrijven, bijvoorbeeld door de negatieve wijzigingen die leiden tot een daling van inkomsten te beschrijven of de negatieve wijzigingen die leiden tot het tenietgaan van goederen met een bepaalde waarde in een bepaalde periode te beschrijven. Ook als de MAC-clausule niet uitputtend is beschreven, draagt een dergelijke clausule meer bij aan (meer) contractuele zekerheid dan wanneer een MAC-clausule niet wordt opgenomen. Contractspartijen bepalen door middel van opname van een MAC-clausule immers wat zal gelden als voorziene en in de overeenkomst opgenomen omstandigheden, waardoor deze niet meer zullen kwalificeren als onvoorzien in de zin van artikel 6:258 BW. Artikel 6:258 BW is er dan alleen nog voor de omstandigheden die zo bijzonder zijn dat contractspartijen daarin bij overeenkomst niet konden voorzien en waardoor het ongewijzigd in stand houden van de overeenkomst niet redelijk blijkt.[16]
Conclusie
Uit het arrest Briljant Schreuders/ABP volgt dat de vereisten voor een succesvol beroep op onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW zijn dat (i) de omstandigheden op het moment van de totstandkoming van de overeenkomst niet reeds dienen te bestaan en dat (ii) de onvoorziene omstandigheden van zodanige aard dienen te zijn dat de ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar is.
Ondanks dat de Hoge Raad oordeelt dat de rechter terughoudend dient te zijn met het honoreren van een beroep op onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW, dient met de mogelijkheid om een beroep te doen op artikel 6:258 BW bij het opstellen van overeenkomsten rekening te worden gehouden. De mogelijkheid tot het doen van een dergelijk beroep kan immers nader contractueel worden ingeperkt.
Kortom, het is bij het opstellen van overeenkomsten mogelijk verstandig om acht te slaan op de bepaling van artikel 6:258 BW en, waar relevant, op de mogelijkheid om een beroep op dat artikel in te perken door het opnemen van bijvoorbeeld een MAC-clausule. De advocaten van BarentsKrans helpen u graag bij het opstellen en beoordelen van uw overeenkomsten op dit punt.
[1] HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2587 (Briljant Schreuders/ABP), ro. 4.1.
[2] HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2587 (Briljant Schreuders/ABP), ro. 1.
[3] HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2587 (Briljant Schreuders/ABP), ro. 4.2.
[4] HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2587 (Briljant Schreuders/ABP), ro. 4.3.1.
[5] P.J. Tanja, ‘Kort begrip van onvoorziene omstandigheden (art. 6:258 BW) en het vereiste van toekomstigheid’, Bb 2018/1, p.1.
[6] HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2587 (Briljant Schreuders/ABP), ro. 4.3.3.
[7] HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2587 (Briljant Schreuders/ABP), ro. 5.
[8] R.J.Q. Klomp, ‘Drafting tips & skills: Onvoorziene omstandigheden, hoe daar mee om te gaan?’, ORP 2014/0, p. 44. Klomp geeft als voorbeeld dat in de overeenkomst geregeld wordt dat: ‘Als de dollar meer dan € 1,30 waard wordt, dient de prijs overeenkomstig te worden aangepast. Of: Als grondstof X meer dan 10% in prijs stijgt, gaat de overeengekomen prijs met een zelfde percentage omhoog’.
[9] N. de Boer, ‘Drafting tips & skills: Onvoorziene omstandigheden’, ORP 2018/2, p. 37.
[10] N. de Boer, ‘Drafting tips & skills: Onvoorziene omstandigheden’, ORP 2018/2, p. 37.
[11] J.H.M. Spanjaard, ‘Verwacht altijd het onverwachte’, Contracteren 2018/1, p. 30.
[12] J.H.M. Spanjaard, ‘Verwacht altijd het onverwachte’, Contracteren 2018/1, p. 31.
[13] J.H.M. Spanjaard, ‘Verwacht altijd het onverwachte’, Contracteren 2018/1, p. 31. Spanjaard merkt over de MAC-clausule op dat: ‘Deze clausule is in het Anglo-Amerikaanse recht bekend en laat zich in versimpelde vorm als volgt lezen: ‘Indien evenement X zich voordoet, zullen partijen Y doen’.’
[14] N. de Boer, ‘Drafting tips & skills: Onvoorziene omstandigheden’, ORP 2018/2, p. 37.
[15] N.C. Stive, ‘De MAC-clausule, mede in het licht van recente ontwikkelingen’, TOP 2019/2, p. 24.
[16] J.H.M. Spanjaard, ‘Verwacht altijd het onverwachte’, Contracteren 2018/1, p. 31.