De risico’s en gevolgen van unbankability worden meer en meer door rechters onder ogen gezien. Het uitbannen van contant geld en de tendens bij banken hun risico’s uit te sluiten in plaats van te beheersen, krijgen ook in de jurisprudentie terecht steeds meer aandacht.
In een recent arrest van het gerechtshof Amsterdam werd een groep vennootschappen geconfronteerd met een opzegging van de bankrelatie (ECLI:NL:GHAMS:2023:85). Weliswaar hadden twee van de vennootschappen in de groep voorheen andere bankrekeningen, maar daarvan was er al één beëindigd en ten aanzien van de andere bankrekening had de bank de voortzetting afhankelijk gesteld van de uitkomst van de kortgedingprocedure waarin het hof oordeelde. Waren de vorderingen afgewezen, dan was er dus voor geen van de vennootschappen nog een bankrekening geweest. Met alle gevolgen voor de deelname aan het maatschappelijk verkeer tot gevolg.
Het hof neemt in dit kort geding vooral een praktische beslissing. Omdat onvoldoende aannemelijk was geworden dat een acuut en onacceptabel gevaar bestaat voor illegale activiteiten als bedoeld in de Vierde Witwasrichtlijn (Richtlijn (EU) 2015/849), is een op de bank rustende verplichting de rekening te beëindigen voorshands onvoldoende aannemelijk. Ook de opzegbevoegdheid uit de Algemene Bankvoorwaarden staat in dit kort geding niet aan toewijzing van een voorziening in de weg. Hoewel de uitkomst van een bodemprocedure geheel anders zou kunnen zijn, oordeelt het hof dat de groep de kans moet worden geboden het geschil met de bank aan de bodemrechter voor te leggen. Dat vergt handhaving van de status quo in die zin dat de groep haar bedrijfsactiviteiten moet kunnen blijven uitoefenen en moet blijven beschikken over bruikbare zakelijke betaalrekeningen. Daarbij hoort het geven van toegang tot gegevens via het internet en/of mobiel bankieren en het ongehinderd gebruik van betaalpassen. Maar dat geldt niet voor de diverse andere producten en diensten die de groep ook van de bank afnam (zoals leningen, een vreemdevalutarekening, een spaarrekening, de mogelijkheid contant geld te storten, Tikkie Internet Bankieren en een creditcard).
Het oordeel roept de vraag op of de termijn waartegen opzegging van bankrekeningen kan worden geëffectueerd niet in alle gevallen veelal langer zou moeten worden dan de twee tot drie maanden die nu meestal door de banken worden gehanteerd: de belangen van de betrokken ondernemingen – zeker in het geval er geen andere rekeningen zijn en er geen evident urgente noodzaak is tot werkelijke beëindiging bij de bank – zijn zo groot dat in de regel een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van de opzegging zou moeten worden afgewacht.
William Schonewille schreef dit artikel voor de rubriek ‘Snelrecht’ van Mr. Online.