Het komt nogal eens voor: ruziënde aandeelhouders. Of het nou gaat om een familiebedrijf, een startup of een concern in handen van private equity, op aandeelhoudersniveau is men op elkaar aangewezen en dat levert nog wel eens frictie op.
Wanneer de samenwerking tussen aandeelhouders blijvend is vastgelopen en onderling niet tot een oplossing kan worden gekomen, kan gebruik worden gemaakt van de wettelijke Geschillenregeling.[1] De huidige Geschillenregeling stamt uit 1989 en voorziet in vier verschillende procedures om aandeelhoudersgeschillen definitief te beslechten:
- de uitstotingsprocedure waarin een aandeelhouder vanwege zijn gedragingen verplicht kan worden zijn aandelen tegen een vastgestelde prijs over te dragen aan zijn medeaandeelhouder(s);
- de procedure waarin een stemgerechtigde vruchtgebruiker of pandhouder vanwege zijn gedragingen verplicht kan worden zijn stemrecht over te dragen;
- de uittredingsprocedure waarin een aandeelhouder(s) vanwege zijn/hun gedragingen verplicht kan/kunnen worden de aandelen van zijn medeaandeelhouder tegen een vastgestelde prijs over te nemen; en
- de procedure waarin de rechter op gezamenlijk verzoek van de ruziënde aandeelhouders een aandelenprijs vaststelt waartegen die aandelen vervolgens op grond van onderlinge afspraken zullen worden overgedragen.
In de praktijk blijkt de Geschillenregeling echter niet goed (genoeg) te werken. Al jaren wordt gevraagd om een efficiëntieslag. Met name de lange doorlooptijden en hoge drempel om tot verplichte overdracht van aandelen te komen, worden gezien als belemmeringen om van de regeling gebruik te maken. Met de ‘Wet aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure’ (Wagevoe) die per 1 januari 2025 in werking treedt, geeft de wetgever gehoor aan de roep om herziening.[2] Of de Wagevoe de wens om een snelle en efficiënte beslechting van aandeelhoudersgeschillen daadwerkelijk in vervulling zal laten gaan, moet nog blijken. Ik bespreek de belangrijkste veranderingen.
Toepassingsbereik
Op grond van het huidige recht is de Geschillenregeling van toepassing op alle B.V.’s. Nu de aandelen in een B.V. sinds 2012 kunnen worden verhandeld op de beurs, strookt dat toepassingsbereik echter niet meer met het voornaamste doel van de Geschillenregeling: een oplossing bieden voor kleine vennootschappen waarvan een eenvoudige verkoop van aandelen geen mogelijkheid is.[3] Onder de Wagevoe worden beursgenoteerde B.V.’s dan ook uitgesloten van de Geschillenregeling. Het toepassingsbereik voor N.V.’s wordt daarmee gelijkgetrokken: na 1 januari 2025 is de Geschillenregeling alleen van toepassing op niet-beursgenoteerde N.V.’s. Tegelijkertijd worden de uittredingsprocedure en het gezamenlijk verzoek (procedures 3 en 4 hierboven) onder de Wagevoe opengesteld voor houders van certificaten die (i) met medewerking van de N.V. zijn uitgegeven en/of (ii) het vergaderrecht zijn toegekend. De positie van die typen certificaathouders is volgens de wetgever dusdanig vergelijkbaar met die van een aandeelhouder, dat (een deel van) de Geschillenregeling ook voor hen toegankelijk moet zijn.
Ondernemingskamer
Veelgehoorde kritiek is dat de huidige Geschillenregeling aan de nodige snelheid en efficiëntie verliest doordat in eerste instantie bij de rechtbank moet worden geprocedeerd. Heeft de rechtbank beslist, dan staat vervolgens nog hoger beroep open bij de – in het ondernemingsrecht gespecialiseerde – Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Wordt dat hele traject doorlopen dan brengt men al snel een aantal jaar ruziënd door. Vaak ook nog eens ten koste van (de waarde van) de onderneming zelf. Om gehoor te geven aan de gewenste efficiëntieslag wordt onder Wagevoe voorzien in een procedure in één feitelijke instantie bij de Ondernemingskamer. Gevolg is dat alle vier de procedures van de Geschillenregeling vanaf 1 januari 2025 direct als verzoekschrift moeten worden ingediend bij de Ondernemingskamer. De rechtbank wordt daarmee als het ware ‘overgeslagen’. Enerzijds met het oog op de snelheid en anderzijds met het oog op de deskundigheid van de Ondernemingskamer, zo blijkt uit de memorie van toelichting.[4]
Tegelijkertijd blijft het onder Wagevoe mogelijk om in dezelfde procedure als waarin de uitstoting of uittreding wordt behandeld, ook daarmee samenhangende vorderingen (zoals een schadevergoeding) voor te leggen.[5] Nu dus wel met het verschil dat die samenhangende vorderingen dan dus ook direct bij de Ondernemingskamer terechtkomen, zonder eerst op het bureau van een rechtbank te hebben gelegen. Een ontwikkeling met twee gezichten. Positief is dat met die mogelijkheid het geheel aan etterende geschillen in één keer aan de Ondernemingskamer kan worden voorgelegd. Tegelijkertijd wordt daarmee een (mogelijk veel) breder scala aan geschilpunten dan alleen de verplichte overdracht van aandelen een beoordeling door de rechtbank ontzegd. Hoe ver de Ondernemingskamer daarin gaat moet nog blijken, maar uit recente voorbeelden onder de huidige geschillenregeling lijkt de Ondernemingskamer het niet erg te vinden één en ander naar zich toe te trekken.
Hoedanigheidscriterium
Onder het huidige recht lopen de gronden voor uitstoting en uittreding uiteen. Voor een geslaagd beroep op de uitstotingsprocedure zijn nu enkel de gedragingen van een aandeelhouder ‘in de hoedanigheid van aandeelhouder’ van belang. Terwijl voor uittreding ook gekeken wordt naar gedragingen in andere hoedanigheden, zoals bestuurder of als privépersoon. Onder de Wagevoe wordt dit hoedanigheidscriterium voor beide procedures gelijkgetrokken en geldt dat ook voor de toe- of afwijzing van een uitstotingprocedure, de gedragingen van een aandeelhouder in andere hoedanigheid mogen worden meegewogen.
Uittredingsnorm
Een laatste belangrijk punt van kritiek is dat de in de wet opgenomen grond voor uittreding in de rechtspraak te streng zou zijn toegepast, met veel afwijzingen tot gevolg. Uit de memorie van toelichting volgt dat de rechtspraak volgens de wetgever in het verleden inderdaad te vergaande eisen aan een geslaagd beroep op de uittredingsprocedure heeft gesteld. [6] Voor een juiste interpretatie van de (lagere) uittredingsnorm verwijst de memorie van toelichting naar het in 2019 gewezen arrest Arnold-Maassen waarin de Ondernemingskamer de uittredingsnorm heeft uiteengezet en welke visie ook door de daarop volgende rechtspraak is gevolgd.[7] Mede gelet op die ontwikkeling in de rechtspraak heeft de wetgever geen aanleiding gezien de wettekst zelf aan te passen, aldus de memorie van toelichting.
Afsluiting; de Wagevoe
Een efficiëntie en effectieve afhandeling van aandeelhoudersgeschillen is cruciaal. Niet alleen voor de aandeelhouders zelf, maar ook zeker voor de onderneming en haar werknemers die vaak ook gebukt gaan onder de ruzies ‘bovenin’. Wat dat betreft is de komst van de Wagevoe een positieve ontwikkeling. Of deze geüpdatete versie van de Geschillenregeling ook daadwerkelijk tot de gewenste efficiëntieslag gaat leiden, zal mijns inziens nu vooral afhangen van de slagkracht van de Ondernemingskamer, die het per 1 januari 2025 vermoedelijk een stuk drukker zal gaan krijgen.
[1] Vastgelegd in Titel 8, afdeling 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
[2] https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20240621/publicatie_wet/document3/f=/vme9b06m4yx0.pdf
[3] Kamerstukken II 2023/24, 36 469, nr 3, p. 8. en Kamerstukken II 1984/85, 18 905, nr. 3, p. 7
[4] Kamerstukken II 2023/24, 36469, nr 3, p. 9.
[5] Tenzij die samenhangende vorderingen zich niet lenen voor gezamenlijke behandeling.
[6] Kamerstukken II 2023/24, 36469, nr 3, p. 20.
[7] Gerechtshof Amsterdam (OK) 3 september 2019, ECLI:NL:GHAMS:2020:3222, JOR 2020/59, r.o. 3.31.