Deze zaak gaat om de vraag hoe de zinsnede “de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd” in de zin van artikel 7:686 lid 4, onder b, BW moet worden uitgelegd. Deze bepaling regelt wanneer de termijn voor de aanvraag van een transitievergoeding verstrijkt. In het bijzonder gaat het hierbij om de vraag of een arbeidsovereenkomst eindigt op de laatste dag van het dienstverband, dan wel op de eerste daaropvolgende dag.
De Hoge Raad oordeelt dat een in de praktijk gangbare en goed hanteerbare uitleg van de wettelijke regeling meebrengt dat de arbeidsovereenkomst eindigt aan het einde van de laatste dag van de looptijd van die overeenkomst (ook wel: de laatste werkdag).
Wel of geen recht op transitievergoeding?
In 2017 heeft ABN AMRO bij het UWV een ontslagvergunning aangevraagd voor een werkneemster, in verband met haar langdurige arbeidsongeschiktheid. ABN AMRO heeft deze verkregen en de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 maart 2018.
De werkneemster heeft vervolgens aanspraak gemaakt op een transitievergoeding. ABN AMRO meent echter dat zij daar geen recht op heeft: de werkneemster kan namelijk op grond van de CAO van ABN AMRO aanspraak kan maken op een suppletieregeling, die moet worden beschouwd als een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 7:673b (oud) BW.
Kantonrechter verklaart werkneemster niet-ontvankelijk
De aanvraag tot betaling van de transitievergoeding heeft de rechtbank op 30 mei 2018 ontvangen. De kantonrechter heeft de werkneemster niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij haar aanvraag te laat heeft ingediend: op grond van artikel 7:686a lid 4 sub a BW eindigde de termijn op 28 mei 2018.
Het hof vernietigt de beschikking
Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en ABN AMRO veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding. Het hof heeft daarbij overwogen dat door het ontslag per 1 maart 2018, de arbeidsovereenkomst op 1 maart 2018 is geëindigd. Indien ABN AMRO echter meende dat de overeenkomst in werkelijkheid al eindigde op 28 februari 2018, dan was het aan haar om de werkneemster daarover duidelijkheid te verschaffen. Dit betekent volgens het hof dat de termijn verstreek op 30 mei 2018, waardoor de werkneemster ontvankelijk is in haar verzoek.
Hoge Raad: arbeidsovereenkomst eindigt aan het einde van de laatste werkdag
De Hoge Raad gaat niet mee in die redenering van het hof. Hij oordeelt dat een voor de hand liggende en in de praktijk goed hanteerbare uitleg meebrengt dat de overeenkomst eindigt aan het einde van de laatste werkdag. Dit geldt ook voor de opzegging van een arbeidsovereenkomst, wanneer deze eindigt “per” de eerste dag van de maand en voorts nergens uit blijkt dat de overeenkomst pas op de eerste dag van de maand eindigt.
Ten aanzien van de termijn voor het aanvragen van een transitievergoeding betekent dit dat deze termijn begint op de eerste dag na de laatste werkdag, en eindigt precies drie maanden na het einde van de laatste werkdag. Afgezien van de werking van de Algemene Termijnenwet, eindigt de termijn dus op dag met hetzelfde nummer als de laatste werkdag. Op deze manier heeft een werknemer steeds drie volle maanden voor het indienen van een dergelijke aanvraag tot zijn beschikking.
Voor de werkneemster betekent dit dat zij het onderspit moet delven. De arbeidsovereenkomst is immers geëindigd per 1 maart 2018 en de laatste werkdag was op 28 februari 2018. Dit maakt dat de termijn voor de aanvraag van een transitievergoeding is verstreken op 28 mei 2018, waardoor de werkneemster alsnog niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot betaling van een transitievergoeding.
In een overweging ten overvloede gaat de Hoge Raad nog in op de vraag in hoeverre de suppletieregeling kan worden aangemerkt als een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening. De Hoge Raad overweegt in dat verband dat voor toepassing van art. 7:673b lid 1 (oud) BW niet vereist is dat de voorziening is getroffen voor het geval dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Ook is niet vereist dat deze regeling pas na beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt verstrekt of haar werking heeft. Tot slot merkt de Hoge Raad op dat de wijze waarop de werkgever de voorziening financiert niet van belang is.
De Hoge Raad doet de zaak zelf af en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.
Advocaten Jan-Paul Heering en Frank Dekker stonden ABN AMRO bij in cassatie.